3.2De beschikking van de rechter-commissaris van 2 juli 2020 luidt, voor zover in cassatie van belang:
“Onderzoek aan de telefoon
Om de aannemelijkheid van het gedane beroep van de verschoningsgerechtigden op hun geheimhoudingsplicht goed te kunnen beoordelen heb ik het noodzakelijk geoordeeld om zelf de toegankelijkheid en eventuele inhoud van de telefoon te (doen) onderzoeken. Daartoe is een geheimhouders-officier van justitie van het Functioneel Parket aangezocht die op geen enkele andere wijze betrokken is bij het onderzoek in de strafzaken tegen [betrokkene 1], noch bij het overkoepelende onderzoek Marengo of daaraan gelieerde onderzoeken. Onder leiding van de geheimhouders-officier van justitie is de inhoud van de telefoon door een rechercheur toegankelijk gemaakt en op een andere gegevensdrager vastgelegd ten behoeve van nader inhoudelijk onderzoek door een andere rechercheur. Ook ten aanzien van die beide rechercheurs heb ik mij ervan vergewist dat zij niet bij voornoemde onderzoeken betrokken zijn, anders dan als geheimhouders-rechercheur in mijn opdracht, via de geheimhouders-officier van justitie.
Het resultaat van het onderzoek is kort samengevat in een proces-verbaal van verbalisant T-259 en in een proces-verbaal van verbalisant T-299, beiden van 2 juli 2020, die aan deze beschikking worden gehecht.
Naast deze processen-verbaal heeft de geheimhouders-officier mij telefonisch mededelingen gedaan over de bevindingen. Verder heb ik van een van de rechercheurs Word- en Excelbestanden toegestuurd gekregen, waarin de verschillende vormen van op de telefoon aangetroffen informatie zijn gegroepeerd. De ontvangen bestanden gaven inzicht in de op de telefoon opgeslagen contacten, e-mails, gegevens van met de telefoon gevoerde telefoongesprekken, internetgeschiedenis, zoekopdrachten op internet, whatsapp- en andere appconversaties met verschillende personen, whatsappcontactpersonen met wie geen conversaties zijn aangetroffen (‘lege’ whatsapps) en als bijlagen via communicatie-apps verstuurde foto’s/filmpjes en muziekbestanden. Het betreft gebruikersdata, hoofdzakelijk (whats)appverkeer tussen september 2017 en 9 februari 2018.
Wissen van evidente geheimhouderscommunicatie
In die telefoon is ook berichtenverkeer aangetroffen waarvan het de geheimhoudersrechercheurs en de geheimhouders-officier van justitie aanstonds duidelijk was dat het geheimhouders-informatie betrof. Een van de personen met wie [betrokkene 1] via de telefoon heeft gecommuniceerd was een van zijn toenmalige advocaten. Kennisneming van die communicatie zou naar mijn oordeel evident tot schending van beroepsgeheim leiden.
Die informatie is niet opgenomen in de Word- en Excelbestanden die aan mij zijn verstrekt. Anders dan wat ik mondeling daarover heb vernomen van de geheimhouders-officier van justitie, heb ik zelf daarom ook geen kennisgenomen van die communicatie, maar heb ik direct (telefonisch) opdracht gegeven - via de geheimhouders-officier van justitie - om die communicatie en eventuele bijbehorende gegevens volledig te verwijderen van de gegevensdrager waarop de van de telefoon afkomstige informatie is gekopieerd ten behoeve van het door mij opgedragen onderzoek.
Deze evidente geheimhouderscommunicatie is daardoor geen onderwerp (meer) van deze beslissing ex artikel 98 Sv.
Evident onjuist standpunt over toevertrouwde informatie
De voormalig advocaat en de Deken hebben in deze procedure het standpunt ingenomen dat kennisneming van de op de telefoon aanwezige informatie zou leiden tot schending van hun (afgeleide) beroepsgeheim, omdat die informatie moet worden geacht te zijn toevertrouwd aan een eerdere advocaat van [betrokkene 1] in de normale uitoefening van diens advocatenvak. Naar mijn oordeel kan er inmiddels, na het onderzoek aan de telefoon, redelijkerwijs geen twijfel over bestaan dat dit standpunt onjuist is.
Daaraan liggen de volgende overwegingen ten grondslag.
Om te beginnen concludeer ik dat de telefoon van september 2017 tot en met 9 februari 2018 uitsluitend in gebruik is geweest bij verdachte [betrokkene 1], terwijl hij zich in die periode in detentie bevond. Dat volgt uit de inhoud van de op de telefoon aangetroffen communicatie, de personen met wie die communicatie is gevoerd en de tenaamstelling van het op de telefoon aangetroffen Google account (“[betrokkene 1]”).
Vervolgens kom ik tot de conclusie dat de telefoon en de berichten daarop niet kunnen worden beschouwd als toevertrouwd aan een advocaat, zodat het beroep op verschoningsrecht niet kan slagen. Daarbij spelen verschillende overwegingen een rol.
In de eerste plaats is niet gebleken dat een van de advocaten van [betrokkene 1] ooit toegang had tot de informatie op de telefoon.
De telefoon was beveiligd met een pincode. Noch de voormalig advocaat, noch de Deken beschikten klaarblijkelijk over die pincode. Die pincode bevond zich kennelijk ook niet (als zodanig herkenbaar) in de nagelaten praktijk van wijlen mr. Wiersum, een van de toenmalige advocaten van [betrokkene 1], althans is door de behartigers van die praktijk niet meegegeven aan de Deken ten behoeve van de opvolgende advocaat. Die laatste heeft die pincode in de periode dat hij/zij [betrokkene 1] bijstond kennelijk ook niet van [betrokkene 1] verkregen. Deze advocaat heeft naar eigen zeggen ook niet gesproken met [betrokkene 1] over de inhoud van de (eventueel) op de telefoon aanwezige informatie en de telefoon alleen maar op verzoek van [betrokkene 1] bewaard. Nadat [betrokkene 1] (onder meer) deze advocaat had ontslagen, heeft [betrokkene 1] hem/haar niet gevraagd om de telefoon aan een (toekomstige) opvolger over te dragen (al dan niet weer via de Deken), maar hem/haar gevraagd om die telefoon aan [betrokkene 1] te bezorgen op de plek van diens detentie. Al deze omstandigheden samen vormen een sterke contra-indicatie voor de stelling dat het de bedoeling van [betrokkene 1] en diens toenmalige raadslieden is geweest om op de telefoon aanwezige informatie toe te vertrouwen aan die raadslieden met het oog op de behartiging van [betrokkene 1]’s belangen in zijn strafzaken. Daarvoor zou toch tenminste toegang tot de informatie moeten worden verschaft.
In de tweede plaats biedt ook onderzoek naar de informatie zelf geen aanknopingspunten dat het hier gaat om informatie die bedoeld is voor de raadslieden van [betrokkene 1] ten behoeve van diens belangenbehartiging in zijn strafzaken. Zoals hiervoor omschreven gaat het hoofdzakelijk om (whats)appconversaties met verschillende personen, wat mails, een aantal foto’s en filmpjes en contact-, bel- en internetgegevens. Ik heb kennis genomen van die informatie en ik kan niet inzien wat en hoe raadslieden - als zij op enig moment toegang hadden kunnen krijgen tot de telefoon - daaruit zouden hebben kunnen/moeten destilleren ten behoeve van de belangenbehartiging van hun cliënt. Voor zover relevante informatie zou zijn vastgelegd in de appconversatie met de toenmalige advocaat - welke informatie is verwijderd uit de politiesystemen - dan is evenmin denkbaar dat die informatie door middel van het ter hand stellen van de telefoon aan de toenmalige advocaat zou zijn toevertrouwd. Over die informatie beschikte de toenmalige advocaat immers al.
Wat dan wel de precieze reden is geweest dat [betrokkene 1] de door hem gebruikte telefoon (al dan niet via een derde) in het bezit heeft gesteld van een van zijn toenmalige advocaten, valt niet met zekerheid vast te stellen. Uit een whatsappconversatie van 8 februari 2018 blijkt echter wel dat [betrokkene 1] de volgende dag naar een andere detentielocatie zou worden verplaatst en dat [betrokkene 1] en zijn gesprekspartner spreken over de kans dat de telefoon daar in beslag zal worden genomen en of de telefoon dan zal worden uitgelezen. Mede gelet op die conversatie houdt de rechter-commissaris het ervoor dat [betrokkene 1] zijn telefoon eenvoudigweg ter bewaring aan een van zijn advocaten heeft gegeven of doen geven om inbeslagneming te voorkomen. Dat is ook in lijn met wat de opvolgend advocaat, die zich in deze procedure op zijn/haar verschoningsrecht beroept, uiteen heeft gezet over wat [betrokkene 1] met hem/haar heeft besproken over deze telefoon.
Het is niet aan de rechter-commissaris om te oordelen over de taakopvatting van een advocaat die een telefoon voor zijn/haar cliënt in bewaring neemt. Maar nu het ervoor moet worden gehouden dat die terhandstelling van de telefoon niets van doen heeft gehad met het toevertrouwen van informatie aan een advocaat ten behoeve van een betere belangenbehartiging van de cliënt in zijn strafzaken, komt die advocaat en zijn opvolgers (en dus ook de Deken) dus geen verschoningsrecht toe ten aanzien van de informatie op die telefoon ‑ met uitzondering van de gewiste communicatie tussen advocaat en cliënt. (...)
De inbeslagneming van de telefoon en de daarop aanwezige informatie is toegestaan.”