ECLI:NL:HR:2021:1852

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
20/03247
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam over naheffingsaanslagen parkeerbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, die op 18 augustus 2020 was gedaan. De belanghebbende, vertegenwoordigd door J. van Gemert, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, die betrekking had op naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting. Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door [P], diende een verweerschrift in. De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman concludeerde op 22 september 2021 tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie, maar de Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet gegrond waren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/03247
Datum10 december 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE AMSTERDAM
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 18 augustus 2020, nrs. 18/00384 tot en met 18/00392 en 18/00394 tot en met 18/00397 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nrs. 17/4119, 17/4121, 17/4122, 17/4123, 17/4124, 17/4126, 17/4128, 17/4129, 17/4130, 17/4141, 17/4142, 17/4143 en 17/4144) betreffende naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door J. van Gemert, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 22 september 2021 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie. [2]
Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd op de conclusie van de Advocaat-Generaal.

2.Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2021.