Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
gevestigd te Wageningen,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
5 februari 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 februari 2021 uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van een universitair hoofddocent (de werkneemster) van Wageningen Universiteit (WU) voor schade die WU heeft geleden in verband met een door de werkneemster toegepaste constructie bij de uitvoering van een gesubsidieerd kennisoverdrachtproject. De werkneemster had in strijd met de subsidieregels de verplichte eigen bijdrage van de betrokken boerenbedrijven aan WU terugbetaald, wat leidde tot terugvordering van de subsidie door de overheid. WU vorderde schadevergoeding van de werkneemster, die op grond van ernstig plichtsverzuim was ontslagen.
De rechtbank had de vordering van WU toegewezen, maar het hof vernietigde dit eindvonnis en veroordeelde de werkneemster tot betaling van € 35.587,--. De Hoge Raad oordeelde dat het hof had moeten overwegen dat WU een voordeel had genoten door WBSO-inkomsten, die in mindering moesten worden gebracht op de schadevergoeding. De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan en de werkneemster veroordeeld tot betaling van € 23.005,84 aan WU, vermeerderd met wettelijke rente.
De uitspraak benadrukt de maatstaf van bewuste roekeloosheid en de uitleg van de CAO in relatie tot artikel 7:661 BW, evenals de noodzaak om de schadeomvang te vergelijken met hypothetische situaties.