ECLI:NL:HR:2021:1787
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie van belanghebbende, vertegenwoordigd door P. de Haas, tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 6 januari 2021, nr. BK-20/00373. Deze uitspraak had betrekking op een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2010, alsook op een boetebeschikking en een beschikking inzake heffingsrente.
De Hoge Raad heeft eerder, op 28 februari 2020, een arrest gewezen waarin de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 26 februari 2019 werd vernietigd en de zaak werd verwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. In het tweede geding in cassatie heeft belanghebbende een aantal middelen voorgesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris heeft hierop een verweerschrift ingediend, en belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Na beoordeling van de voorgestelde middelen heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.