ECLI:NL:HR:2020:328
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslag inkomstenbelasting en boetebeschikking na uitstel voor aangifte
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2010, die aan de belanghebbende was opgelegd. De belanghebbende had zijn aangifte voor het jaar 2010 op 25 maart 2011 ingediend, en de aanslag was vastgesteld op 29 maart 2012. Op 14 april 2016 werd een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij ook een vergrijpboete was opgelegd. De belastingadviseur van de belanghebbende had eerder uitstel voor de indiening van aangiften gevraagd, wat door de Inspecteur was verleend tot 1 mei 2012.
Het Gerechtshof had geoordeeld dat de navorderingsaanslag niet binnen de wettelijke termijn was opgelegd, omdat het uitstel voor indiening van de aangifte niet gold voor de reeds ingediende aangifte. De Hoge Raad heeft in cassatie het middel van de Staatssecretaris beoordeeld en geconcludeerd dat het verleende uitstel ook geldt als uitstel in de zin van de wet, zelfs als de aangifte al was ingediend. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.
De Hoge Raad heeft geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 28 februari 2020.