Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
26 november 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Rotterdam, die op 6 februari 2020 had bepaald dat de man € 496,-- per maand aan kinderalimentatie moest betalen, met ingang van 26 maart 2019. Het gerechtshof Den Haag heeft deze beschikking op 25 november 2020 vernietigd en de kinderalimentatie vastgesteld op € 205,-- per maand, met ingang van de datum van de beschikking. De vrouw verzocht het hof om verbetering van deze beschikking, omdat zij meende dat het hof een kennelijke fout had gemaakt door de ingangsdatum van de kinderalimentatie te stellen op de datum van de beschikking in plaats van de datum van indiening van het verzoekschrift.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof in zijn herstelbeschikking van 6 januari 2021 buiten het toepassingsgebied van artikel 31 Rv was getreden. De Hoge Raad vernietigde de herstelbeschikking en de beschikking van het hof, maar bepaalde zelf de ingangsdatum van de kinderalimentatie op 6 februari 2020, de datum van de beschikking van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelde dat de lange duur van de procedure in eerste aanleg een valide argument was om de alimentatieverplichting te laten ingaan op de datum van de beschikking in eerste aanleg, en dat de man door de lange behandelduur in eerste aanleg onevenredig werd benadeeld als hij geconfronteerd zou worden met een betalingsverplichting over een eerdere periode.