ECLI:NL:HR:2021:174
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake sociale verzekeringsbank
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] te [Z], Marokko, tegen de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 maart 2020, nr. 19/813 ANW-V, die op zijn beurt een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 oktober 2019 behandelde. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen wettelijke bepaling is die het mogelijk maakt om in cassatie te gaan tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep in deze specifieke context. Dit betekent dat de Hoge Raad niet-ontvankelijk verklaart in het beroep in cassatie, omdat het beroep niet voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is openbaar uitgesproken en het griffierecht van € 135 dat door belanghebbende is betaald, wordt teruggegeven door de griffier van de Hoge Raad.