ECLI:NL:HR:2019:1614

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 oktober 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
19/00550
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelverzuimbrief en zorgvuldigheid in bezwaarschriftprocedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, [X], tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting die aan belanghebbende was opgelegd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar het bezwaarschrift bevatte geen gronden. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende vervolgens in de gelegenheid gesteld om het verzuim binnen 14 dagen te herstellen, maar heeft in de brief niet gewezen op de mogelijkheid dat het bezwaar niet-ontvankelijk zou kunnen worden verklaard als de gronden niet tijdig werden aangeleverd. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt, waarna het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard.

Het Gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bevestigd dat de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de heffingsambtenaar in de herstelverzuimbrief had moeten wijzen op de mogelijke gevolgen van het niet tijdig herstellen van het verzuim. De Hoge Raad oordeelt dat een zorgvuldige behandeling van een bezwaarschrift vereist dat het bestuursorgaan de indiener van het bezwaarschrift informeert over de gevolgen van het niet tijdig herstellen van een verzuim. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.

De Hoge Raad heeft ook bepaald dat het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam de kosten van het geding in cassatie moet vergoeden aan belanghebbende, evenals het griffierecht dat belanghebbende heeft betaald. Dit arrest benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de bezwaarschriftprocedure en de verplichting van bestuursorganen om duidelijk te communiceren over de gevolgen van verzuimen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/00550
Datum18 oktober 2019
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE AMSTERDAM
op het beroep in cassatie gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 29 januari 2019, nr. 18/00166, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. AMS 17/5163) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Amsterdam. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de klachten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift bevatte geen gronden.
2.1.2
De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam heeft belanghebbende bij brief van 14 juni 2017 in de gelegenheid gesteld binnen 14 dagen dat verzuim te herstellen. In de brief wordt niet gewaarschuwd voor de mogelijkheid dat het bezwaar niet-ontvankelijk zou kunnen worden verklaard als de bezwaargronden niet binnen de gestelde termijn zouden zijn aangeleverd.
2.1.3
Belanghebbende heeft van de gelegenheid het verzuim te herstellen niet gebruikgemaakt. De heffingsambtenaar heeft vervolgens het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
2.2
Voor het Hof was in geschil of de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord. Dat de heffingsambtenaar in de brief van 14 juni 2017 niet heeft gewezen op de mogelijke gevolgen verbonden aan het niet tijdig herstellen van het verzuim, brengt onder de gegeven omstandigheden – waaronder met name de in redelijkheid bij belanghebbendes professionele gemachtigde aanwezig te achten kennis – niet mee dat de heffingsambtenaar het bezwaar in redelijkheid niet niet-ontvankelijk had mogen verklaren, aldus het Hof. Daartegen zijn de klachten gericht.
2.3.1
De eerste klacht houdt in dat de niet-ontvankelijkverklaring van belanghebbende in strijd komt met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat in de herstelverzuimbrief niet erop is gewezen dat dit gevolg kon worden verbonden aan het niet-tijdig herstellen van het door de heffingsambtenaar geconstateerde verzuim.
2.3.2
Een zorgvuldige behandeling van een bezwaarschrift brengt mee dat het bestuursorgaan bij het aan de indiener van het bezwaarschrift stellen van een als fataal bedoelde termijn voor het herstellen van een verzuim, erop dient te wijzen dat overschrijding van die termijn ertoe kan leiden dat het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard. Daaraan doet niet af dat artikel 6:6 van de Awb het doen van die mededeling niet uitdrukkelijk eist. Indien het bestuursorgaan heeft verzuimd die mededeling te doen, zal aan de hand van de omstandigheden van het geval moeten worden beoordeeld of de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar in stand kan blijven (zie HR 28 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1048, rechtsoverweging 2.3.2).
2.3.3
Anders dan het Hof heeft geoordeeld, kan de omstandigheid dat bij het instellen van bezwaar namens de belanghebbende een gemachtigde optreedt die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, op zichzelf beschouwd niet de gevolgtrekking dragen dat de belanghebbende ook zonder nadrukkelijke waarschuwing van de kant van de heffingsambtenaar op de hoogte was van de mogelijke gevolgen van het niet (tijdig) herstellen van het verzuim de gronden van het bezwaar kenbaar te maken. De tegen dit oordeel gerichte klacht slaagt.
2.4
De tweede klacht kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.5
Gelet op hetgeen in 2.3.3 is overwogen, kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

3.Proceskosten

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank en in verband met de behandeling van het bezwaar een vergoeding moet worden toegekend.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof,
- verwijst het geding naar het Gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
- draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 128, en
- veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.024 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2019.