ECLI:NL:HR:2010:BM3892

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/05129
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verhoging van de beslagvrije voet in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot verhoging van de beslagvrije voet van verzoeker, die onder de schuldsaneringsregeling valt. Verzoeker had de rechter-commissaris verzocht om de beslagvrije voet te verhogen met de premie van de ziektekostenverzekering van zijn echtgenote. Dit verzoek werd door de rechter-commissaris afgewezen, waarna verzoeker in hoger beroep ging. De Hoge Raad verwees de zaak naar de rechtbank, die de beschikking van de rechter-commissaris bekrachtigde. Verzoeker stelde cassatie in, maar de Hoge Raad oordeelde dat hij in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden, tenzij hij kon aantonen dat de rechtbank het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor had geschonden.

De Hoge Raad concludeerde dat verzoeker niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord na de verwijzing, wat in strijd is met het rechtsbeginsel van hoor en wederhoor. Dit leidde tot de vernietiging van de beschikking van de rechtbank te Middelburg en de verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing. De uitspraak benadrukt het belang van het waarborgen van fundamentele rechtsbeginselen in het proces, vooral in zaken die betrekking hebben op de schuldsanering en de rechten van de betrokken partijen.

De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak onderstreept om de betrokkenen in cassatieprocedures de mogelijkheid te bieden om gehoord te worden, en het bevestigt dat een schending van dit beginsel kan leiden tot vernietiging van eerdere beslissingen.

Uitspraak

9 juli 2010
Eerste Kamer
09/05129
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. S.M. Kingma.
Verzoeker tot cassatie zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 09/01689, LJN BJ7537 van de Hoge Raad van 30 oktober 2009,
b. de beschikking in de zaak R 32/2008 van de rechtbank Middelburg van 10 december 2009.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Ten aanzien van [verzoeker] is bij vonnis van 22 januari 2008 de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Bij brief van 24 februari 2009 heeft [verzoeker] de rechter-commissaris verzocht de voor hem geldende beslagvrije voet te verhogen met de premie van de ziektekostenverzekering van zijn echtgenote. De rechter-commissaris heeft dit verzoek bij beschikking van 9 april 2009 afgewezen en het vrij te laten bedrag bepaald op € 1.556,32, daarbij overwegende dat dit bedrag is opgebouwd uit de voor [verzoeker] geldende beslagvrije voet, vermeerderd met een nominaal bedrag en verminderd met een inhouding ter zake van vakantiegeld. Van deze beschikking, voor zover betrekking hebbende op de hoogte van het bedrag van de beslagvrije voet, is [verzoeker] in hoger beroep gekomen; nadat de Hoge Raad bij zijn hiervoor onder 1 genoemde beschikking van 30 oktober 2009 de zaak naar de rechtbank had verwezen, heeft deze de beschikking van de rechter-commissaris bij beschikking van 10 december 2009 bekrachtigd.
3.2 Laatstgenoemde beschikking is een ingevolge de bepalingen van de derde titel van de Faillissementswet gegeven beslissing. Tegen een dergelijke beslissing staat, aldus art. 360 van die wet, geen hogere voorziening open, behalve in de gevallen, waarin het tegendeel is bepaald, en behoudens de mogelijkheid van cassatie in het belang der wet. De Faillissementswet bevat niet een bepaling krachtens welke cassatieberoep mogelijk is tegen een beschikking als de onderhavige, zodat [verzoeker] in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard zou dienen te worden, ware het niet dat hij erover klaagt (middel I) dat de rechtbank het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor heeft veronachtzaamd door (na verwijzing) uitspraak te doen zonder [verzoeker] te horen, althans hem behoorlijk op te roepen. Beroep in cassatie is dan wél mogelijk.
4. Beoordeling van de middelen
4.1 Noch uit de bestreden beschikking noch uit de gedingstukken blijkt dat [verzoeker] na cassatie en verwijzing in de gelegenheid gesteld is te worden gehoord, zodat ervan moet worden uitgegaan dat hem die gelegenheid niet geboden is. Bij dat uitgangspunt klaagt middel I terecht dat de rechtbank in strijd met voormeld rechtsbeginsel heeft gehandeld door de zaak af te doen zonder [verzoeker] te horen, althans hem behoorlijk op te roepen.
4.2 Voor het overige behoeven de middelen geen behandeling
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Middelburg van 10 december 2009;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 9 juli 2010.