ECLI:NL:HR:2005:AR6209

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R04/063HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens gebrek aan ondertekening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2005 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een cassatieberoep. Verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Vijftigschild, had cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank te Amsterdam van 4 mei 2004, waarin een eerdere beschikking van de rechter-commissaris werd vernietigd. De rechtbank had de afkoelingsperiode van de wettelijke schuldsaneringsregeling voor verzoekster verlengd, maar deze beslissing werd door Eigen Haard, de verweerster in cassatie, aangevochten.

De Hoge Raad oordeelde dat het cassatieberoep niet ontvankelijk was, omdat de op 8 mei 2004 ingediende cassatie schriftuur niet was ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, zoals vereist door artikel 426a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Hoewel verzoekster op verschillende momenten aanvullende documenten had ingediend, waaronder een ondertekende versie van de cassatie schriftuur, was dit niet binnen de vereiste termijn gebeurd. De Hoge Raad benadrukte dat het gebrek aan een juiste ondertekening niet tijdig was hersteld, wat leidde tot de conclusie dat verzoekster niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar cassatieberoep.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt het belang van de formele vereisten voor het indienen van cassatieberoepen en de noodzaak om aan deze vereisten te voldoen om ontvankelijkheid te waarborgen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door vice-president P. Neleman, waarbij de andere rechters ook aanwezig waren.

Uitspraak

11 februari 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R04/063HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. A. Vijftigschild,
t e g e n
STICHTING EIGEN HAARD OLYMPUS WONEN,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
De rechtbank te Amsterdam heeft bij vonnis van 15 september 2003 de definitieve toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van verzoekster tot cassatie - verder te noemen: verzoekster - uitgesproken.
De bewindvoerder van verzoekster heeft bij brief van 29 januari 2004 verzocht om de afkoelingsperiode als bedoeld in art. 309 Faillissementswet, welke op 15 februari 2004 zou aflopen, voor de periode van één maand te verlengen.
Na een mondelinge behandeling in raadkamer van 13 februari 2004, alwaar verzoekster, bijgestaan door haar advocaat, de bewindvoerder en verweerster in cassatie - verder te noemen: Eigen Haard -, bijgestaan door haar gemachtigde, zijn gehoord, heeft de rechter-commissaris bij beschikking van diezelfde datum het verzoek van de bewindvoerder toegewezen en deze afkoelingsperiode met een maand verlengd.
Tegen deze beschikking heeft Eigen Haard hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Amsterdam.
Bij beschikking van 4 mei 2004 heeft de rechtbank de beschikking van de rechter-commissaris van 13 februari 2004 vernietigd.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft verzoekster beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Eigen Haard is in cassatie niet verschenen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekster in haar cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Het beroep is gericht tegen de beschikking van de rechtbank te Amsterdam van 4 mei 2004. Ingevolge art. 426 lid 2 Rv. in samenhang met art. 315 F. liep de cassatietermijn van deze beschikking - daargelaten de vraag of daartegen beroep in cassatie openstond - af op 14 mei 2004. Het beroep is ingesteld op de navolgende wijze:
(i) Op 8 mei 2004 is ter griffie van de Hoge Raad een faxbrief van drie bladzijden ingekomen houdende een "cassatie schriftuur" waarbij verzoekster cassatieberoep instelt, en klachten aanvoert, tegen de hiervoor bedoelde beschikking. In de faxbrief is vermeld: "Spoedheidshalve stelt ondergetekende namens mijn procureur te Leidschendam, aan de Damlaan 9, advocaat en procureur mr A. Vijftigschild de cassatie in." De eerste bladzijde van de faxbrief is gesteld op briefpapier met het briefhoofd "Amstelland advocaten" en vermelding van adressen te Amstelveen en Amsterdam. De faxbrief is ondertekend door een "procureur", wiens naam niet in de faxbrief is vermeld.
(ii) Op 11 mei 2004 kwam ter griffie een faxbrief van mr. A. Vijftigschild met vermelding "inzake: [verzoekster]/Schuldsanering" binnen waarbij een uitsluitend door hem ondertekend exemplaar van het laatste blad van de eerder per faxpost aan de Hoge Raad verzonden schriftuur was gevoegd met verzoek het laatste blad van het eerder verzonden exemplaar door dit blad te vervangen.
(iii) Op 19 mei 2004 kwam ter griffie een brief binnen van mr. Vijftigschild met "in vijfvoud het cassatieverzoek". Bij die brief waren vijf fotokopieën gevoegd van een "cassatie schriftuur" van gelijke inhoud als de op 8 mei 2004 per faxpost ontvangen schriftuur, maar dan op drie bladen met briefhoofd "Amstelland advocaten" (zonder adresvermelding) en ondertekend door mr. Vijftigschild als advocaat.
(iv) Op 9 juni 2004 kwam ter griffie een brief van mr. Vijftigschild binnen met het procesdossier en het origineel van de op 8 mei 2004 per faxpost ingekomen "cassatie schriftuur", ditmaal niet alleen ondertekend door de hiervoor onder (i) bedoelde niet met name genoemde "procureur" maar ook door mr. Vijftigschild als advocaat.
3.2 De op 8 mei 2004 per faxpost ingekomen "cassatie schriftuur" is niet getekend door een advocaat bij de Hoge Raad en voldoet dus niet aan de eis van art. 426a Rv. Dit gebrek zou hebben kunnen worden hersteld door indiening ter griffie, binnen korte tijd, van een naar behoren ondertekend origineel exemplaar van het verzoekschrift (HR 11 juli 2003, nr. R03/022, NJ 2003, 565). Het gebrek is echter niet hersteld door indiening van de bij de faxbrief van mr. Vijftigschild van 11 mei 2004 gevoegde, door hem ondertekende, enkele bladzijde, nu die niet kan worden aangemerkt als een naar behoren ondertekend origineel exemplaar van het verzoekschrift. Het gebrek is evenmin hersteld door de indiening, op 19 mei 2004 en op 9 juni 2004, van respectievelijk de vijf fotokopieën en de originele cassatieschriftuur, nu die niet binnen korte tijd na de op 8 mei 2004 ingekomen schriftuur bij de griffie van de Hoge Raad zijn ingediend. Dit brengt mee dat verzoekster in haar cassatieberoep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 11 februari 2005.