In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], cassatie ingesteld tegen de arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 februari 2018, 4 december 2018 en 4 februari 2020. Verweerder, eveneens wonende te [woonplaats], heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft de klachten van eiser over de arresten van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de arresten. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft het incidentele beroep van verweerder, dat afhankelijk was van de uitkomst van het principale beroep, niet behandeld. In de beslissing heeft de Hoge Raad het principale beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerder zijn begroot op € 415,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen op 5 november 2021 en openbaar uitgesproken door raadsheer H.M. Wattendorff.