ECLI:NL:HR:2021:1612

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
21/00590
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens overschrijding van de termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] te [Z], Marokko, tegen de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het Centrale Raad van Beroep van 10 december 2020, nummer 17/7124 AOW-PV. De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep ontvankelijk was. De griffier van de Centrale Raad van Beroep had op 15 december 2020 een afschrift van de uitspraak aan partijen verzonden. Het beroepschrift in cassatie werd echter pas op 11 februari 2021 bij de Hoge Raad ingediend, wat betekende dat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend, zoals voorgeschreven in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroep in cassatie niet tijdig was ingediend, ook niet in de zin van artikel 6:9, lid 2, Awb. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 21 juli 2021 de gelegenheid gegeven om te verklaren waarom de termijn was overschreden, maar belanghebbende heeft hier geen gebruik van gemaakt. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/00590
Datum5 november 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z], Marokko (hierna: belanghebbende)
tegen
de RAAD VAN BESTUUR VAN DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Centrale Raad van Beroep van 10 december 2020, nr. 17/7124 AOW-PV [1] .

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Centrale Raad van Beroep heeft op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep aangetekend dat een afschrift van die uitspraak aangetekend aan partijen is verzonden op 15 december 2020. Uit een door de griffier van de Hoge Raad op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening blijkt dat dit beroepschrift op 11 februari 2021 bij de griffie van de Hoge Raad is ontvangen.
Het beroepschrift in cassatie is dus niet ingediend binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in dit geval eindigde op 26 januari 2021. Het is ook niet tijdig ingediend in de zin van artikel 6:9, lid 2, Awb.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 21 juli 2021 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt.
Het beroep in cassatie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2021.