In deze zaak heeft Chagall Holding B.V. (hierna: Chagall) cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een geschil over de mogelijkheid om een garantie in te roepen in het kader van een overeenkomst met betrekking tot de afname van hotelaccommodatie. Chagall, vertegenwoordigd door advocaat M.E. Bruning, heeft diverse klachten ingediend tegen het oordeel van het hof. Shell International Exploration and Production B.V. (hierna: Shell), de verweerder in cassatie, heeft een verweerschrift ingediend en werd bijgestaan door advocaat F.E. Vermeulen en P.B. Fritschy.
De Hoge Raad heeft het procesverloop in feitelijke instanties in acht genomen, waaronder eerdere vonnissen van de rechtbank Den Haag en een arrest van het gerechtshof Den Haag. De Hoge Raad heeft de klachten van Chagall beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel kwam, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen en Chagall veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Shell zijn begroot op € 6.442,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is uitgesproken op 29 januari 2021.