ECLI:NL:HR:2021:1315

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
21/00311
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 september 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, vertegenwoordigd door J.L.M. Reijnen, tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 10 december 2020, die op haar beurt het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 9 december 2019 behandelde. De Hoge Raad heeft in deze procedure de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld.

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 1 april 2021 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Deze brief is afgeleverd op het door de gemachtigde van belanghebbende opgegeven adres, maar het griffierecht is niet voldaan. Op 30 april 2021 heeft de griffier belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld om te reageren op het niet betalen van het griffierecht, maar belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt.

Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing is openbaar uitgesproken en het arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/00311
Datum17 september 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z](hierna: belanghebbende),
vertegenwoordigd door J.L.M. Reijnen
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 10 december 2020, nr. SGR 19/4755 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 9 december 2019.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 1 april 2021 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door de gemachtigde van belanghebbende opgegeven adres. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 30 april 2021 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet is betaald. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door de gemachtigde van belanghebbende opgegeven adres. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet–ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2021.