ECLI:NL:HR:2021:1204
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake sociale zekerheid van Rijnvarenden
In deze zaak heeft belanghebbende, vertegenwoordigd door M.J. van Dam, beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 september 2020, nr. 19/1705 AOW. Deze uitspraak betrof een beroep van belanghebbende tegen het besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 maart 2019, evenals het hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 14/9841). De zaak draait om een verzoek tot het sluiten van een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 13 van het Verdrag van 30 november 1979 betreffende de sociale zekerheid van Rijnvarenden, en artikel 16 van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels.
De Hoge Raad heeft de door belanghebbende voorgestelde middelen beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 6 augustus 2021 door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.