Uitspraak
beiden wonende te [woonplaats],
gevestigd te Amsterdam,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
16 juli 2021.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door eisers tegen Dexia Nederland B.V. naar aanleiding van een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De Hoge Raad heeft op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op een effectenleaseovereenkomst die op 26 april 2002 tussen Dexia en de eisers is gesloten. Na de beëindiging van de overeenkomst heeft Dexia een eindafrekening opgesteld met een negatief resultaat van € 9.379,75, terwijl de eisers in totaal € 40.812,60 aan Dexia hebben betaald. De eisers hebben de vernietiging van de overeenkomst ingeroepen en Dexia gesommeerd om de betaalde bedragen terug te betalen.
De kantonrechter heeft de vordering van de eisers afgewezen, maar het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en geoordeeld dat Dexia aan al haar verplichtingen heeft voldaan. De eisers hebben in cassatie aangevoerd dat het hof het verweer niet heeft beoordeeld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door een order van een tussenpersoon te aanvaarden die geen vergunning had. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof dit verweer niet voldoende heeft gemotiveerd en heeft het arrest van het hof vernietigd. De zaak is verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De Hoge Raad heeft Dexia in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. Dit arrest benadrukt de verantwoordelijkheden van tussenpersonen in effectenleaseovereenkomsten en de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de rol van deze tussenpersonen in het kader van de aansprakelijkheid.