Uitspraak
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
16 juli 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie aan de rechtbank Rotterdam om een zorgmachtiging te verlenen voor betrokkene, die lijdt aan een psychische stoornis. De rechtbank had op 30 oktober 2020 een zorgmachtiging verleend, maar de advocaat van betrokkene stelde dat de medische verklaring die aan het verzoek ten grondslag lag, niet was ondertekend door een onafhankelijke psychiater, wat in strijd zou zijn met de vereisten van de Wvggz.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet had mogen besluiten tot het verlenen van een zorgmachtiging, aangezien de medische verklaring niet voldeed aan de formele eisen. De rechtbank had vastgesteld dat de verklaring niet was ondertekend door de onafhankelijke psychiater, maar door een geneesheer-directeur. Dit was een tekortkoming die niet genegeerd kon worden, vooral gezien de belangen van betrokkene. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van de formele vereisten bij het aanvragen van een zorgmachtiging en de rol van de onafhankelijke psychiater in het proces. De Hoge Raad stelde vast dat de wetgever geen sancties verbindt aan termijnoverschrijdingen, maar dat dit niet betekent dat de formele vereisten voor de medische verklaring niet nageleefd moeten worden. De uitspraak heeft implicaties voor toekomstige aanvragen van zorgmachtigingen en de noodzaak voor zorgvuldige naleving van de wetgeving.