ECLI:NL:HR:2019:635

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
18/05554
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de vereisten voor een geneeskundige verklaring bij een machtiging tot voortgezet verblijf op basis van de Wet Bopz

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de Wet Bopz, specifiek over de vereisten voor een geneeskundige verklaring bij een verzoek om een machtiging tot voortgezet verblijf. De zaak betreft een betrokkene die in een psychiatrisch ziekenhuis verbleef en waarvoor de officier van justitie een machtiging tot voortgezet verblijf had aangevraagd. De rechtbank Gelderland had deze machtiging verleend, maar de advocaat van de betrokkene voerde aan dat de geneeskundige verklaring niet correct was, omdat deze niet was ondertekend door de psychiater die de betrokkene had onderzocht, maar alleen door de geneesheer-directeur.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor had geschonden door te steunen op een brief van de geneesheer-directeur die niet aan de betrokkene of zijn advocaat was voorgelegd. Desondanks leidde dit niet tot cassatie, omdat het oordeel van de rechtbank op zichzelf een juist rechtsoordeel was. De Hoge Raad bevestigde dat volgens de Wet Bopz de geneeskundige verklaring enkel door de geneesheer-directeur hoeft te worden ondertekend en dat het niet vereist is dat de psychiater die het onderzoek heeft uitgevoerd ook zijn handtekening plaatst. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

19 april 2019
Eerste Kamer
18/05554
TT/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene] ,
verblijvende te [verblijfplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE BIJ HET ARRONDISSEMENTSPARKET OOST-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie, niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 341840 FZRK 18 2240 van de rechtbank Gelderland van 24 september 2018.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing naar de rechtbank Gelderland.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht een machtiging tot voortgezet verblijf te verlenen ten aanzien van betrokkene. Betrokkene verbleef toen in een psychiatrisch ziekenhuis.
(ii) Bij het verzoekschrift was onder meer een geneeskundige verklaring gevoegd van de geneesheer-directeur, die betrokkene kort tevoren met het oog op een zodanige machtiging heeft laten onderzoeken door een niet bij de behandeling betrokken psychiater.
(iii) De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld in aanwezigheid van betrokkene, zijn advocaat, de behandelaar en de persoonlijk begeleider. De advocaat heeft aangevoerd dat het verzoek moet worden afgewezen omdat de geneeskundige verklaring niet is ondertekend door de hiervoor onder (ii) bedoelde psychiater, maar slechts door de geneesheer-directeur. De rechtbank heeft vervolgens de behandelaar verzocht om toezending van een “aanvullend stuk” aan de rechtbank en de advocaat.
(iv) De geneesheer-directeur heeft bij brief van 20 september 2018 onder meer het volgende aan de rechtbank geschreven:
“(…) Via de behandelend gedragskundige heb ik vernomen dat u binnen twee dagen een handtekening van de onderzoekende psychiater verlangt, zonder welke anders geen toekennende beschikking zou volgen. (…)
Art. 16 lid 1 Wet Bopz bepaalt dat de geneesheer-directeur degene is die bevoegd is de geneeskundige verklaring te ondertekenen; het onderzoek mag uitgevoerd worden door een onafhankelijk psychiater, maar in alle gevallen dient de geneesheer-directeur te ondertekenen. In de Wet Bopz staat bij een aantal machtigingen dat ook de psychiater die de patiënt heeft onderzocht moet tekenen, zoals bij een voorwaardelijke machtiging en een zelfbindingsmachtiging. Als die handtekening vereist is wordt dat expliciet in de wet beschreven. Daar is hier geen sprake van.
Om bovengenoemde redenen en om geen precedentwerking te scheppen, ben ik niet voornemens om aan uw verzoek te voldoen en verzoek ik u de gevraagde machtiging te verlenen.”
3.2
De rechtbank heeft de verzochte machtiging verleend en heeft daartoe, voor zover thans van belang, het volgende overwogen:
“De rechtbank onderschrijft het standpunt van de geneesheer-directeur, verwoord in zijn brief van 20 september 2018 dat – voor het onderhavige verzoek – niet is geboden dat de geneeskundige verklaring door de beoordelend psychiater wordt ondertekend. Artikel 16 lid 1 van de Wet [Bopz] spreekt in dit verband enkel over de handtekening van de geneesheer-directeur als vereiste. Het verweer van de advocaat wordt gepasseerd.”
3.3.1
Onderdeel I van het middel klaagt dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door haar oordeel te baseren op de brief van de geneesheer-directeur van 20 september 2018 (zie hiervoor in 3.1 onder (iv)), die uitsluitend aan de rechtbank is gezonden en niet ter kennis van betrokkene of zijn advocaat is gebracht, zodat zij geen gelegenheid hebben gehad op de inhoud ervan te reageren.
3.3.2
Het onderdeel is gegrond. Uit de gedingstukken blijkt niet dat aan betrokkene en zijn advocaat de gelegenheid is geboden om kennis te nemen van de brief van de geneesheer-directeur van 20 september 2018 en op de inhoud daarvan te reageren. Nu de rechtbank blijkens haar beschikking die brief ten grondslag heeft gelegd aan haar beslissing, is sprake van schending van het in art. 19 Rv neergelegde beginsel van hoor en wederhoor. Het onderdeel kan echter bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden, omdat het mede op de brief gebaseerde oordeel van de rechtbank een zuiver rechtsoordeel is. Dit rechtsoordeel is juist, zoals volgt uit hetgeen hierna in 3.3.4 wordt overwogen.
3.3.3
Onderdeel II is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de geneeskundige verklaring als bedoeld in art. 16 lid 1 Wet Bopz niet door de beoordelend psychiater behoeft te zijn ondertekend, maar alleen door de geneesheer-directeur. Volgens het onderdeel is het belangrijk zeker te weten wie de auteur van de geneeskundige verklaring is, en is het van belang dat degene die het onderzoek werkelijk heeft gedaan, daarvan ook doet blijken door middel van het ondertekenen van de geneeskundige verklaring.
3.3.4
Ingevolge art. 16 lid 1 Wet Bopz moet bij een verzoek om een machtiging tot voortgezet verblijf een verklaring worden overgelegd van de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis waarin de betrokkene is opgenomen. Volgens vaste rechtspraak moet aan de verklaring de eis worden gesteld dat deze door de geneesheer-directeur zelf wordt ondertekend, zodat blijkt van zijn instemming met en aanvaarding van zijn verantwoordelijkheid voor de inhoud van de verklaring (zie onder meer HR 1 juni 2007, ECLI:NL:PHR:2007:BA3536, rov. 3.3, en HR 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2533, rov. 3.4). Anders dan het onderdeel betoogt, is niet vereist dat de geneeskundige verklaring (mede) wordt ondertekend door de psychiater die de betrokkene met het oog op de verzochte machtiging heeft onderzocht (vgl. de conclusie van de Advocaat-Generaal, ECLI:NL:HR:2009:BG9912, onder 2.4). Het onderdeel faalt derhalve.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
19 april 2019.