ECLI:NL:HR:2021:1118
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens gebrek aan gronden
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 december 2020. Het Gerechtshof had eerder het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland behandeld, waarbij kosten van vervolging aan belanghebbende in rekening waren gebracht. De Hoge Raad beoordeelde de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie en constateerde dat het ingediende beroepschrift niet voldeed aan de eisen van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het geen gronden van het beroep bevatte.
De griffier van de Hoge Raad had op 1 februari 2021 een bericht in het digitaal dossier van belanghebbende geplaatst, waarin belanghebbende de gelegenheid kreeg om het verzuim binnen zes weken te herstellen. Deze termijn eindigde op 15 maart 2021. De Hoge Raad ging ervan uit dat belanghebbende het bericht op 1 februari 2021 had ontvangen, conform artikel 8:36c, lid 2, Awb. Aangezien belanghebbende het verzuim niet binnen de gestelde termijn had hersteld, verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk op basis van artikel 6:6 Awb.
De Hoge Raad besloot ook dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door vice-president R.J. Koopman, samen met raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M.T. Boerlage, en werd openbaar uitgesproken op 9 juli 2021.