ECLI:NL:HR:2021:1045

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
20/01369
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over informatiebeschikking inzake buitenlandse bankrekeningen en de verplichtingen van de belastingplichtige

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X] te [Z]. De zaak betreft een informatiebeschikking die door de Inspecteur was afgegeven, waarin belanghebbende werd verzocht om informatie over buitenlandse bankrekeningen. De Inspecteur had op basis van informatie van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst vastgesteld dat belanghebbende beschikte over een bankrekening in België en had aanvullende informatie opgevraagd. Belanghebbende had echter niet voldaan aan deze informatieplicht, wat leidde tot de informatiebeschikking.

In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag geoordeeld dat de informatiebeschikking vernietigd moest worden, omdat de Inspecteur onvoldoende duidelijk had gemaakt welke informatie hij exact verlangde. De Hoge Raad heeft deze uitspraak echter niet in stand gelaten. De Hoge Raad oordeelde dat de vraag naar buitenlandse bankrekeningen voldoende nauwkeurig was en dat de Inspecteur niet verplicht was om reeds bekende gegevens te vermelden in zijn verzoek om informatie. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van belastingplichtigen met betrekking tot het verstrekken van informatie en de rol van de Inspecteur in het proces van informatievergaring. De Hoge Raad heeft geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/01369
Datum2 juli 2021
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 maart 2020, nr. 19/00517, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 19/1629) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven informatiebeschikking. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door P.H. Greving, heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 18 mei 2021 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie. [1]
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten in cassatie

2.1
De Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst heeft de Inspecteur op 20 juli 2015 meegedeeld dat bij die dienst bekend was geworden dat belanghebbende beschikt over een bankrekening bij een bank in België, geopend op 10 mei 1993. Daarbij is de Inspecteur ook meegedeeld dat in 2009 andere rekeningen op naam van belanghebbende bij dezelfde bank zijn gesloten, dat bij verschillende gelegenheden contante bedragen op de rekening zijn gestort, en dat het saldo ervan op 16 februari 2014 € 1.435.429,74 beliep.
2.2
Bij brief van 23 juli 2015 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht de volgende informatie te verstrekken:
“• Welke buitenlandse bankrekeningen bezat/bezit u vanaf 1 januari 2003? Graag hierbij de vermelding bij welke bankfilialen u deze rekeningen hebt/had.
• Graag ontvangen wij alle rekeningafschriften van deze rekeningen vanaf 1 januari 2003.
• In de gevallen dat u niet (tijdig) over de bankafschriften kunt beschikken verzoeken wij u het verloop van deze rekeningen en de saldi te vermelden
• Wat is de herkomst van de stortingen op deze rekeningen?
• Wie heeft of had er buiten u de beschikkingsmacht over de rekeningen?”
2.3
Bij brief van 8 september 2015 heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld dat hij nog geen reactie op zijn verzoek had gekregen, en met verwijzing naar artikel 47 AWR verzocht de informatie alsnog te verstrekken.
Naar aanleiding van een gesprek tussen de Inspecteur en de gemachtigde van belanghebbende, heeft de gemachtigde de Inspecteur bij brief van 20 oktober 2015 opgave gedaan van twee rekeningen bij een bank in Duitsland, met de mededeling dat deze rekeningen in de door belanghebbende gedane aangiften inkomstenbelasting zijn vermeld en dat belanghebbende ook in Macedonië een bankrekening had geopend die in de aangifte voor 2014 niet was vermeld omdat die rekening op 1 januari van dat jaar nog niet bestond.
2.4
Bij informatiebeschikking van 3 mei 2016 heeft de Inspecteur vastgesteld dat belanghebbende niet aan haar uit artikel 47 AWR voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan.
2.5
In een brief van 22 december 2016, betreffende een ingesteld onderzoek, heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld dat hij beschikt over gegevens over sinds 1993 ter beschikking van belanghebbende staande, niet in haar aangiften inkomstenbelasting vermelde, Belgische bankrekeningen.

3.Procedure voor het Hof

3.1
In hoger beroep was in geschil of de informatiebeschikking moet worden vernietigd.
3.2
Het Hof heeft tot uitgangspunt genomen dat de informatiebeschikking door de wetgever in het leven is geroepen teneinde de rechtsbescherming te verbeteren, in verband waarmee in de wetsgeschiedenis is opgemerkt dat de inspecteur nauwkeurig moet omschrijven wat hij van de informatieplichtige verlangt, en moet motiveren waarom hij meent dat de gevraagde informatie voor de belastingheffing van belang kan zijn.
3.3
Daarom had het naar het oordeel van het Hof op de weg van de Inspecteur gelegen bij zijn verzoek om informatie mededeling te doen van de hem bekende gegevens inzake de Belgische bankrekeningen, en aan de hand van die gegevens belanghebbende om nadere informatie te vragen. Door belanghebbende bij het verzoek om informatie en bij het geven van de informatiebeschikking bewust in het ongewisse te laten inzake de (reeds) bij hem bekende gegevens, heeft de Inspecteur belanghebbende onvoldoende duidelijk gemaakt welke informatie hij exact wenste te krijgen. Deze werkwijze schiet doel en strekking van de informatiebeschikking voorbij, aldus het Hof. Op deze grond heeft het Hof de informatiebeschikking vernietigd.

4.Beoordeling van het middel

4.1
Anders dan het Hof kennelijk tot uitgangpunt heeft genomen valt niet zonder meer in te zien waarom de vraag over welke buitenlandse bankrekeningen iemand vanaf een bepaald moment de beschikking heeft gehad, zonder nadere precisering onbegrijpelijk en door die persoon niet te beantwoorden is. Aangezien van algemene bekendheid is dat in het buitenland aangehouden bankrekeningen behoren tot de bezittingen die de in artikel 5.3 Wet IB 2001 omschreven rendementsgrondslag vormen, behoeft die vraag ook geen nadere toelichting inzake het mogelijke belang voor de belastingheffing bij degene aan wie die vraag wordt gesteld.
4.2
Die vraag valt ook aan te merken als een voldoende nauwkeurige omschrijving van hetgeen van de belastingplichtige wordt verwacht, zoals benadrukt in de door het Hof aangehaalde parlementaire geschiedenis van artikel 52a AWR. Aan het onvermeld laten van gegevens die de inspecteur reeds ter beschikking staan kan niet zonder meer het gevolg worden verbonden dat degene aan wie opgave van zijn buitenlandse bankrekeningen wordt verzocht, met de daaraan verbonden vragen naar herkomst en verloop van de saldi, wordt beperkt in zijn mogelijkheden het belang van die vragen voor de belastingheffing te betwisten, of te betogen dat het rechtsgevolg van onherroepelijk worden van de informatiebeschikking niet mag intreden. Het Hof heeft dit miskend.
Het middel, dat zich keert tegen het hiervoor in 3.3 weergegeven oordeel van het Hof, is daarom terecht voorgesteld.

5.Slotsom

De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

6.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

7.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, en
- verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, M.T. Boerlage en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2021.