ECLI:NL:HR:2012:BP3858
Hoge Raad
- Cassatie
- J.A.C.A. Overgaauw
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- E.N. Punt
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Heffing motorrijtuigenbelasting voor buitenlandse voertuigen en de toetsing aan het Europeesrechtelijk evenredigheidsbeginsel
In deze zaak gaat het om de heffing van motorrijtuigenbelasting aan een inwoner van Nederland die gebruik maakte van een in Duitsland geregistreerde personenauto. De belanghebbende, die tevens directeur was van een Duitse vennootschap, ontving een naheffingsaanslag en een boete voor het gebruik van de auto in Nederland zonder dat motorrijtuigenbelasting was voldaan. Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de boete, heeft de Rechtbank te Breda de uitspraken van de Inspecteur vernietigd. De Inspecteur ging in hoger beroep bij het Gerechtshof, dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. Hierop heeft de Staatssecretaris van Financiën cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad oordeelt dat de heffing van motorrijtuigenbelasting voor een in het buitenland geregistreerde auto niet in strijd is met het Europeesrechtelijk evenredigheidsbeginsel. De Hoge Raad stelt vast dat de belastingplicht voor motorrijtuigenbelasting begint bij het feitelijke gebruik van de weg in Nederland. De belasting is gerelateerd aan de duur van het houderschap van de auto, en kan niet als disproportioneel worden beschouwd. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond, vernietigt de eerdere uitspraken van het Hof en de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de boetebeschikking, en verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de interpretatie van de Wet op de motorrijtuigenbelasting en de toepassing van het Europees recht in belastingzaken. De zaak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om zich bewust te zijn van hun verplichtingen bij het gebruik van buitenlandse voertuigen in Nederland.