ECLI:NL:HR:2020:950
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake onroerendezaakbelastingen gemeente Kaag en Braassem
In deze zaak heeft belanghebbende, een persoon woonachtig te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 september 2019, met nummer BK 18/00973. Dit beroep betreft een hoger beroep van belanghebbende en een incidenteel hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Kaag en Braassem. De zaak draait om de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2017, specifiek met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z].
De Hoge Raad heeft de ingediende middelen van belanghebbende beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze middelen niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 29 mei 2020 door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.