2.2.2Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal d.d. 7 november 2014 van [verbalisant 1], opperwachtmeester, [verbalisant 2], wachtmeester eerste klasse, [verbalisant 3], wachtmeester en [verbalisant 4], marechaussee der eerste klasse, allen van de Koninklijke Marechaussee, District Zuid, Brigade Limburg-Zuid, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen van verbalisanten:
Op donderdag 6 november 2014, omstreeks 19:20 uur, waren wij: [verbalisant 1], [verbalisant 4], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], belast met de uitoefening van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV) ter bestrijding van illegaal verblijf. Wij bevonden ons op de Maastrichterlaan in de gemeente Vaals. (p. 115)
Op donderdag 6 november 2014 omstreeks 19:24 uur, zagen wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 4], een personenauto, van het merk BMW, type 5 serie, voorzien van de Roemeens kentekenplaten [kenteken], rijden over de Maastrichterlaan in de gemeente Vaals.
Op donderdag 6 november 2014 om 19:25 uur heb ik, [verbalisant 1], de bestuurder van het voornoemde voertuig staande gehouden.
Ik zag dat hij mij een Roemeense identiteitskaart overhandigde. Ik zag dat dit document op naam stond van:
naam: [verdachte],
voorna(a)m(en): [verdachte]
geboortedatum: [geboortedatum]-1977
geboorteplaats: Roemenië,
nationaliteit: Roemeense.
Op donderdag 6 november 2014 om 19:25 uur heb ik, [verbalisant 1], de bijrijdster van het voornoemde voertuig staande gehouden.
Ik zag dat zij mij een Roemeense identiteitskaart overhandigde. (p. 116)
Ik zag dat dit document op naam stond van:
naam: [slachtoffer 1],
vooma(a)m(en): [slachtoffer 1]
geboortedatum: [geboortedatum]-1976
geboorteplaats: Roemenië
nationaliteit: Roemeense.
Ik, [verbalisant 1], zag dat de vrouwelijke bijrijdster geheel opgemaakt was en haar haren geheel in vorm (het hof leest:) zaten, tevens zaten glittertjes in haar make up en waren haar nagels gelakt, dit terwijl ze gekleed was in een losse trui en een trainingsbroek. [slachtoffer 1] gaf aan geen andere taal dan Roemeens en een klein beetje Spaans te spreken.
Ik, [verbalisant 1], vroeg middels een telefonische tolk in de Roemeense taal aan [slachtoffer 1] hoe haar vriend heet. Wij, verbalisanten hoorden haar zeggen: “[verdachte] maar de achternaam weet ik niet.”
Ik, [verbalisant 1], vroeg aan [slachtoffer 1] waar ze verbleef. Wij, verbalisanten, hoorden haar zeggen: “Ik verblijf bij de broer van mijn vriend in Vaals, althans daar liggen mijn spullen.” Ik, [verbalisant 1], vroeg aan [slachtoffer 1] waar dit in Vaals was. Wij, verbalisanten, hoorden haar zeggen: “Geen idee, mijn vriend weet waar.”
Vervolgens heb ik, [verbalisant 1], middels de telefonische tolk in de Roemeense taal aan [verdachte] gevraagd wie hij bij zich in de auto had. Ik hoorde hem zeggen: “Mijn vriendin [slachtoffer 1]”. Ik, [verbalisant 1], vroeg [verdachte] naar de familienaam van zijn vriendin. Ik, hoorde hem zeggen: “[slachtoffer 1] of zoiets”. Ik, [verbalisant 1], vroeg waar ze verbleven. Ik hoorde hem zeggen: “Soms in Duitsland, soms in België.” Ik, [verbalisant 1], vroeg of zijn spullen/bagage bij zijn broer in Vaals lagen. Ik hoorde hem zeggen: “Ja inderdaad, daar liggen onze kleren.” Ik, [verbalisant 1], vroeg aan hem of hij ons voor wilde rijden naar het adres ter verificatie van hun verhaal. Ik vroeg ook of zijn broer Nederlands sprak daar dit de communicatie enigszins zou vergemakkelijken. Ik hoorde hem zeggen: “Ja, geen probleem mijn broer spreekt goed Duits en kan ons verhaal bevestigen. Ik kan u ook onze spullen laten zien, die zijn daar aanwezig. Ik rij erheen u kunt mij volgen.”
Wij, verbalisanten, zijn [verdachte] gevolgd naar het adres: [a-straat 1] te Vaals.
Als 3e en 4e verbalisant zijn aangesloten: verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]. [verbalisant 2] en [verbalisant 1] zijn met [verdachte] naar binnen gegaan in het pand [a-straat 1]. Dit is onderverdeeld in diverse appartementen. (p. 117)
Wij, verbalisanten, zagen een voor ons onbekend manspersoon in de deuropening verschijnen. De man gaf aan dat hij de Duitse taal beheerste.
De man toonde ons, verbalisanten, een Roemeense identiteitskaart op naam gesteld van [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum]-1980 te Roemenië. Bevraging via de Landelijke Meldkamer leerde dat hij inderdaad als enige staat ingeschreven in de GBA met als BSN [001]. Ik vroeg aan [verdachte] of zijn broer en zijn vriendin inderdaad bij hem verbleven. Wij hoorden [betrokkene 1] zeggen: “Ja, daar slapen ze maar voor even maar ze wonen hier niet echt.” Hij opende een slaapkamerdeur. Hier werd een eenpersoonsbed zichtbaar en een tweepersoonsluchtmatras. In het eenpersoonsbed lag een vrouwelijk persoon. Vervolgens kwam uit een andere deur een derde manspersoon.
Wij, verbalisanten, vroegen aan [betrokkene 1], wie dit waren. Wij hoorden hem zeggen: “Nog een vriend van me en zijn vriendin.” De man legitimeerde zich met een Roemeense identiteitskaart op naam gesteld van [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum]-1981 te Roemenië. We vroegen, middels een telefonische tolk in de Roemeense taal, hoe zijn vriendin, aanwezig in het eenpersoonsbed, genaamd was. Wij, verbalisanten, hoorden hem zeggen: “Ik weet het niet.”
Ik, [verbalisant 1], heb de collega’s buiten het pand, [verbalisant 4] en [verbalisant 3], verzocht om samen met [slachtoffer 1] ook naar appartement [a-straat 1] te komen.
Vervolgens hebben de collega’s [verbalisant 2] en [verbalisant 3] middels de telefonische tolk in de Roemeense taal een gesprek gevoerd met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. De dame welke in het bed was aangetroffen legitimeerde zich met een Roemeense identiteitskaart op naam gesteld van [slachtoffer 2] geboren op [geboortedatum]-1978 te Roemenië.
[verbalisant 2] en [verbalisant 3] hoorden beide vrouwen zeggen dat ze als prostituee werkzaam waren op de Antoniusstrasse te Aken. [slachtoffer 2] gaf aan dat de manspersoon (verbalisanten bekend als [betrokkene 2]) haar vriend was maar ze wist de naam niet te noemen. [slachtoffer 1] huilde en was zichtbaar ontdaan.
Verdenkingen ex artikel 27 Strafvordering (p. 118)
gelet op de feiten en omstandigheden dat:
- [slachtoffer 1] de achternaam van haar vriend niet weet
- [slachtoffer 1] geen geld bij zich heeft
- [verdachte], de achternaam van zijn vriendin niet correct weet
- [betrokkene 2] de naam van zijn vriendin niet weet
- [slachtoffer 2] de naam van haar vriend niet weet
- [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aangeven in de prostitutie te werken
- [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zich timide gedragen, lijken angstig
- Allen komen uit een bronland voor mensenhandel/prostitutie
- Allen, op beide [verdachte] na, spreken alleen de Roemeense taal
- [betrokkene 1], als hoofdbewoner allen huisvest zonder GBA-inschrijvingen
- Er nauwelijks meubilair aanwezig is op de slaapkamers
- Er twee 2 persoons luchtmatrassen op de grond liggen (p. 119)
2. Het proces-verbaal d.d. 7 november 2014 van [verbalisant 5], opperwachtmeester en [verbalisant 6], wachtmeester eerste klasse, beiden van de Koninklijke Marechaussee, District Zuid, Brigade Limburg-Zuid, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen van verbalisanten:
Op vrijdag 7 november 2014 zijn wij gegaan naar de [a-straat 1] te Vaals. Wij hebben aangebeld bij [a-straat 1]. Een voor ons onbekende vrouw deed open. Zij bracht ons naar de woning. Alhier zagen wij nog twee vrouwen zitten. Desgevraagd gaven zij op te zijn genaamd:
- [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum] 1996,
- [slachtoffer 1] geboren op [geboortedatum] 1976 en
- [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1976.
Door tussenkomst van een Roemeense tolk zijn wij in gesprek gegaan met de vrouwen. De vrouwen gaven aan dat:
- zij met zijn drieën de vaste lasten van de woning, gas, water en licht en de boodschappen delen;
- de mannen geen werk hebben, dat zij (het hof begrijpt: de vrouwen) werken en dat zij de mannen onderhouden;
- zij werken voor het geld;
- dat zij werken in Duitsland in Aken op de Antoniusstraat, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] doen het werk nu ongeveer één maand en [slachtoffer 1] doet het werk nu ongeveer één week.
3. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 7 november 2014, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte], zakelijk weergegeven:
Ik woon in Roemenië, samen met mijn broer [betrokkene 1].
Ik heb een grijze BMW 5.20 D voorzien van het Roemeense kenteken [kenteken]. Deze staat op naam van mijn broer [betrokkene 1], maar ik rijd hier nu al 5 jaar in (p. 36)
Ik ben ongeveer 1 week geleden vanuit Roemenië naar Nederland gekomen. (p. 37)
Mijn vriendin heet [slachtoffer 1]. (p. 39)
Ik heb haar een vriendschapsverzoek gestuurd via facebook (p. 40).
De Antoniusstrasse in Aken, Duitsland, is een straat met allemaal prostituees. Het is een straat met aan beide zijden ramen met daarachter prostituees (p. 40-41).
Wij kwamen gisteren, toen ik werd gecontroleerd door uw collega’s, vanuit Duitsland. Ik kwam vanuit Aken.
Zij (hof: [slachtoffer 1]) verblijft met mij samen bij mijn broer. Zij is met het vliegtuig gekomen. Ze is in België geland, volgens mij in (het hof begrijpt:) Charleroi. (p.42)
Ik heb haar op het vliegveld opgehaald samen met [betrokkene 2]. Daarna zijn we naar Nederland gegaan. Ik weet dat ze als prostituee werkt aan de Antoniusstraat te Aken. Ik heb haar naar Aken gebracht, zodat ze in Aken kon gaan werken in de prostitutie. (p. 43)
Ongeveer twee à drie keer heb ik haar gebracht en gehaald. Ze heeft als prostituee seks met andere mannen tegen vergoeding. (p. 44)
4. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 7 november 2014, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte], zakelijk weergegeven:
Ze (het hof begrijpt: [slachtoffer 1]) doet het (het hof begrijpt: in een ander land in de prostitutie werken) voor het geld. (p. 48)
Ik kan blijven in Nederland omdat mijn vriendin werkt. Als ik geen geld heb betaalt ze gewoon voor mij.
Ik zet mijn vriendin af in het centrum van Aken zodat ze van daaruit naar haar werk kan gaan op de Antoniusstraat te Aken. Als ze klaar is met het werk als prostituee dan haal ik haar weer op en breng ik haar naar ons verblijfadres in Nederland. (p. 49)
5. Het proces-verbaal yan verhoor d.d. 6 november 2014, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1], zakelijk weergegeven:
Ik weet niet wat mijn woonadres is. Ik woon in Vaals op het adres waar ik met u (hof: de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2]) geweest ben. (p. 126)
[verdachte], zijn achternaam ken ik niet, heeft mij een vriendschapsverzoek gestuurd via facebook toen ik nog in Roemenië woonde. [verdachte] is de man bij wie ik was op het moment dat u mij controleerde (hof: [verdachte])
Ik had [verdachte] voor dit facebook contact nooit gezien.
We spraken af bij mij in het dorp in Roemenië. In het dorp waar ik woonde was armoede. Het contact met [verdachte] is in februari of maart tot stand gekomen.
Ik ben met het vliegtuig naar Nederland gereisd. Op 2 november 2014 ben ik geland in Charleroi. Ik ben opgehaald door [verdachte] met een grijze BMW. Er was nog een man bij. Deze persoon woont ook op hetzelfde adres in Vaals. (p. 127)
We konden verblijven in Vaals. Sinds ik in Nederland ben heb ik als prostituee gewerkt; van 3 november tot vandaag 12.00 uur. Ik heb gewerkt aan de Antoniusstraat in Aken. Ik verrichtte daar seksuele handelingen voor geld.
Ik heb in 3 dagen ongeveer 400 a 500 euro verdiend.
Per klant kreeg ik ongeveer 30 euro per 20 minuten. Ik moest 100 euro per dag betalen voor de kamer. We stonden achter de ramen. [verdachte] bracht mij naar Aken om te werken. Hij bracht mij in de grijze BMW. Ik werkte van 10.00 uur ’s morgens tot 23.00 uur ’s avonds. (p. 128)
[verdachte] heeft geen baan.
Ik gaf [verdachte] geld voor de brandstof.
Het geld dat ik verdiend heb als prostituee is op.
Ik heb eerder nog nooit in een ander land in de prostitutie gewerkt. (p. 129)
Mensen doen dit werk (hof: prostitutie) niet omdat ze het leuk vinden maar puur om het geld.
De 3 mannen op het adres waar ik verblijf verdienen geen geld.
De mannen die daar (het hof begrijpt: op het verblijfadres van [slachtoffer 1] in Vaals) wonen betalen niets want die hebben geen werk. De meiden betalen huur, gas, water, licht en de boodschappen. Ik koop af en toe boodschappen voor iedereen in huis. [verdachte] en ik zijn niet heel serieus samen. (p. 130)”
2.2.3Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Aan de door de raadsman bepleite vrijspraak van het ten laste gelegde plegen van mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 1] is, kort gezegd, ten grondslag gelegd dat het dossier geen aanknopingspunten bevat op grond waarvan bewezen kan worden dat de verdachte die [slachtoffer 1] heeft medegenomen naar Duitsland met het oogmerk haar ertoe te brengen zich in dat land te prostitueren en dat er, zo begrijpt het hof de stelling van de raadsman, ook overigens geen sprake is van mensenhandel als bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft er in dit verband op gewezen dat [slachtoffer 1] en de andere in de woning in Vaals aanwezige vrouwen allen meerderjarig zijn en dat zij hebben verklaard vrijwillig in Duitsland in de prostitutie werkzaam te zijn en niet door een ander of anderen daartoe worden gedwongen.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 273f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt, voor zover in deze zaak relevant, als volgt:
‘Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
...
3° degene die een ander aanwerft, medeneemt of ontvoert met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling;’
Het oogmerk een ander te brengen tot - kort gezegd - prostitutie
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen moet enig medenemen van een ander door de verdachte zijn geschied ‘met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling’.
Art. 273f lid 1 onder 3° Sr vereist - zoals ook de rechtbank heeft overwogen - niet dat sprake is geweest van enig dwangmiddel.
Op dit punt wijst het hof op de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 9 december 2004 tot uitvoering van internationale regelgeving ter bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel (Stb. 2004, 645):
‘Nederland is [wel] partij bij het Internationaal Verdrag van Genève van 1933. Ter uitvoering daarvan is art. 250a, eerste lid, onderdeel 2°, Sr. tot stand gekomen. Daarin is strafbaar gesteld degene die een persoon aanwerft, meeneemt of ontvoert met het oogmerk die persoon in een ander land in de prostitutie te brengen. Het bestanddeel dwang ontbreekt in deze bepaling. Het aanwerven van een persoon voor prostitutie uit het buitenland (ook de EU) is dus strafbaar, ook al stemt de aangeworven persoon daarmee in.’ (Kamerstukken II, 2003/04, 29 291, nr. 3, p. 9).
Het oogmerk van de verdachte moet er aldus op zijn gericht dat [slachtoffer 1] zich in een ander land dan waar zij is meegenomen, beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling. Het daadwerkelijk gelegenheid bieden tot prostitutie in een ander land vormt een wezenlijk element van de gedragingen die de wetgever met de strafbaarheid van mensenhandel wil bestrijden.
De onderhavige tenlastelegging ziet voor wat betreft de gedraging op het medenemen van een ander, in casu [slachtoffer 1]. Hierbij is niet van belang of die ander heeft ingestemd met dit (grensoverschrijdend) vervoer en evenmin behoeft te blijken dat de wijze van medenemen zijn of haar keuzevrijheid heeft beperkt.
Naar het oordeel van het hof geldt het voornoemd uitgangspunt dat dwang niet vereist is dus in gelijke zin voor het bestanddeel ‘medenemen’.
Het bestanddeel uitbuiting
De Hoge Raad heeft bij arresten van 17 mei 2016 (ECLI:NL:HR:2016:857) en 20 december 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2928) beslist dat “uitbuiting” heeft te gelden als impliciet bestanddeel van de tenlastegelegde mensenhandel. Dit brengt mee dat die gedragingen eerst dan als ‘mensenhandel’ kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat voldaan is aan voormelde voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Feitelijke beoordeling aan de hand van de genoemde criteria
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende.
De verdachte heeft begin 2014 via Facebook contact gezocht met [slachtoffer 1] en heeft haar in Roemenië ontmoet. Een week voor zijn verhoor op 7 november 2014 is de verdachte vanuit Roemenië naar Nederland gereisd. Hij heeft [slachtoffer 1] op 2 november 2014 in Charleroi (België) met zijn auto van het vliegveld opgehaald en is toen samen met haar naar Vaals (Nederland) gegaan, waar zij verbleven in de woning van verdachtes broer. Vanaf 3 november 2014, dus vrijwel direct na haar aankomst in Nederland, werkte [slachtoffer 1] in de prostitutie in Aken (Duitsland). De verdachte wist dat [slachtoffer 1] als prostituee werkzaam was in Aken en hij heeft haar meerdere keren vanuit Vaals naar Aken gebracht, zodat zij in Aken in de prostitutie kon gaan werken, en haar daar ook weer opgehaald.
Het hof is van oordeel dat met het door de verdachte in de auto vervoeren van [slachtoffer 1] (ophalen en wegbrengen) sprake is van medenemen in de zin van het onderhavige wetsartikel.
Voorts blijkt uit de inhoud van de voornoemde bewijsmiddelen dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om [slachtoffer 1] in een ander land, te weten in Duitsland, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling. De verdachte heeft, door [slachtoffer 1] in Roemenië te benaderen, haar af te halen van het vliegveld in Charleroi en het daaropvolgende vervoeren van [slachtoffer 1], faciliterende activiteiten verricht waardoor hij [slachtoffer 1] telkens feitelijk de gelegenheid heeft geboden om in Aken - wetende dat zij aldaar werkzaam was in de prostitutie - seksuele handelingen tegen betaling te kunnen verrichten.
Dat sprake was van gedragingen, begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld, leidt het hof in het bijzonder af uit het volgende:
[slachtoffer 1], een vrouw met een Roemeens identiteitsbewijs en niet ingeschreven in de Nederlandse basisadministratie, is op 6 november 2014 aangetroffen in gezelschap van de verdachte. [slachtoffer 1] kende niet het adres - de woning van de broer van de verdachte - waar zij verbleef en sprak slechts Roemeens en een klein beetje Spaans. Zij was derhalve niet de Nederlandse, Duitse en/of Engelse taal machtig. De verdachte, die beschikte over een vervoermiddel, kende dit adres wel en zijn broer sprak Duits.
[slachtoffer 1] was dus afhankelijk van de verdachte en zijn broer voor haar verblijf en vervoer en communicatie in Nederland en Duitsland.
[slachtoffer 1] is vrijwel direct na haar aankomst in Nederland door verdachte naar Aken gebracht om daar te werken als prostituee. Zij had nog nooit eerder in een ander land in de prostitutie gewerkt.
Zij werkte vanaf 10:00 uur in de ochtend tot 23:00 uur in de avond en maakte dus werkdagen van 13 uur.
[slachtoffer 1] verklaarde dat men dergelijk werk alleen voor het geld doet, maar van het door haar verdiende bedrag van 400 à 500 euro had zij niets in haar bezit.
[slachtoffer 1] en de verdachte verbleven in de woning met twee andere mannen en twee andere vrouwen, welke vrouwen beiden eveneens in de prostitutie werkten. De mannen hadden geen werk of inkomsten en betaalden niets; [slachtoffer 1] en de beide andere vrouwen betaalden alle kosten: de huur van de - summier ingerichte - woning, gas, water en licht en de boodschappen. [slachtoffer 1] betaalde aan de verdachte de brandstofkosten van de auto. De slaapkamer waar de verdachte met [slachtoffer 1] verbleef werd gedeeld met een van de andere vrouwen, terwijl bovendien werd geslapen op luchtbedden.
Het betalen van brandstofkosten hoeft op zichzelf nog niet op uitbuiting te wijzen. Het komt wel vaker voor dat men, bij privé-vervoer door een bekende of relatie, de chauffeur een vergoeding betaalt voor brandstofkosten. Dat men voor de chauffeur kost en inwoning betaalt is echter ongebruikelijk.
Een en ander zou verklaard kunnen worden door de door de verdachte en [slachtoffer 1] beweerde relatie; het is - ook in Nederland - immers gebruikelijk dat partners in een affectieve relatie elkaar financieel ondersteunen.
Van een zodanige relatie was naar het oordeel van het hof echter geen sprake, immers: hoewel [slachtoffer 1] de verdachte “haar vriend” noemt en hij haar “zijn vriendin”, kent zij de achternaam van de verdachte niet, [slachtoffer 1] verklaart zelf dat zij “niet heel serieus zijn samen” en van enig ander gegeven dat duidt op een affectieve relatie (eerdere samenwoning of affectieve uitingen) blijkt niet.
Met name gelet op de omstandigheid dat [slachtoffer 1] kort na haar aankomst in Nederland door verdachte naar Aken is gebracht om daar te gaan werken als prostituee en zij daarbij lange werkdagen maakte, zij met andere vrouwen die eveneens in de prostitutie werkten verbleef in een woning waarvan de omstandigheden naar Nederlandse maatstaven niet passend waren, zij voor de communicatie geheel afhankelijk was van anderen, de aanwezige mannen niets betaalden en de vrouwen, waaronder [slachtoffer 1], alle kosten betaalden, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] - na haar te hebben opgehaald van het vliegveld in België - meermalen vanuit Nederland heeft medegenomen telkens met het oogmerk haar in Duitsland ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, zoals bedoeld in artikel 273f eerste lid aanhef en onder 3° Sr, een en ander in een situatie dat gesproken kan worden van uitbuiting.”