ECLI:NL:HR:2019:1026

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
21 juni 2019
Zaaknummer
16/02079
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en witwassen in de prostitutie: beoordeling van uitbuiting en bewijsvoering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1973, was aangeklaagd voor mensenhandel en witwassen. De zaak betreft de periode van 1 augustus 2007 tot en met 16 april 2012, waarin de verdachte voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van een prostituee, aangeduid als [slachtoffer 1]. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de uitleg van het bestanddeel 'uitbuiting' in de context van mensenhandel. De Hoge Raad oordeelt dat de bewijsvoering van het Hof niet voldoende aantoont dat er sprake was van uitbuiting, wat een impliciet bestanddeel is van de tenlastelegging onder artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast werd er ook een klacht ingediend over de bewezenverklaring van het witwassen van contante geldbedragen en een scooter. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor de beslissingen met betrekking tot de mensenhandel en de strafoplegging. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak gedeeltelijk vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling van de relevante onderdelen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige bewijsvoering in zaken van mensenhandel en de complexiteit van het begrip 'uitbuiting'.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer16/02079
Datum25 juni 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 31 maart 2016, nummer 23/002111-13, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P. Scholte, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het in zaak A, feit 1 ten aanzien van [slachtoffer 1] ten laste gelegde, het in zaak A, feit 2 ten laste gelegde, alsmede de strafoplegging, tot terugwijzing naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1
Het middel komt op tegen de bewezenverklaring van de in zaak A onder 1 tenlastegelegde mensenhandel en klaagt onder meer dat het Hof onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat sprake is van ‘uitbuiting’.
2.2.1
Overeenkomstig de tenlastelegging is, voor zover in cassatie van belang, ten laste van de verdachte in zaak A onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 16 april 2012 in Nederland, door feitelijkheden opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 1] heeft bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer 1] met een derde, bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte
- met die [slachtoffer 1] een (liefdes)relatie is aangegaan en heeft onderhouden en
- die [slachtoffer 1] heeft gehuisvest in Amsterdam en
- telefonisch en in persoon die [slachtoffer 1] heeft gecontroleerd en/of laten controleren en
- een deel van de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 1] door die [slachtoffer 1] heeft laten afstaan en
- die [slachtoffer 1] voorgehouden dat verdachte een exclusieve relatie met haar had en
- die [slachtoffer 1] voorgehouden dat hij kinderen met haar wilde en
- die [slachtoffer 1] verzwegen dat hij een ex-vrouw en drie kinderen had.”
2.2.2
Blijkens de aanvulling op het verkorte arrest steunt deze bewezenverklaring, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de volgende bewijsvoering:
“ [slachtoffer 1] heeft geen aangifte van mensenhandel gedaan tegen [verdachte] . Het hof is desondanks van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] door feitelijkheden opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1] , die als prostituee werkzaam was in Amsterdam. Het hof neemt hierbij in aanmerking de volgende feiten en omstandigheden, die blijken uit de in de voetnoten aangeduide te bezigen bewijsmiddelen.
Woonsituatie, aangaan liefdesrelatie met [slachtoffer 1] .
[slachtoffer 1] werkte vanaf 2001/2002 als prostituee in Amsterdam. Zij heeft [verdachte] , door haar aangeduid als [verdachte] , leren kennen toen zij een jaar of drie op de Wallen werkte. Zij had zeven jaar een relatie met de verdachte. [verdachte] leerde [slachtoffer 1] , wier werknaam volgens hem [slachtoffer 1] was, kennen “achter het raam” in de [a-straat] in Amsterdam. Hij kende haar vanaf 17 juli 2005 en noemde haar zijn vrouw of vriendin. [verdachte] stond ingeschreven op het adres [b-straat 1] in Hoogeveen en hij woonde daar ook. Volgens [verdachte] was hij een van degenen die van [naam 1] de woning aan de [c-straat 1] te Amsterdam (waar [slachtoffer 1] woonde) huurde. Volgens [slachtoffer 1] overhandigde [verdachte] soms het huurbedrag van die woning aan [naam 1] . [slachtoffer 1] had als prostituee een vaste kamer aan de [e-straat 1] . Dit adres lag op loopafstand van enkele minuten van haar woning.
[verdachte] heeft [slachtoffer 1] tijdens haar werk laten controleren of gecontroleerd.
Op 17 mei 2009 schoten [verdachte] en [betrokkene 1] [slachtoffer 1] te hulp toen zij op haar werkplek het “hoerenalarm” had ingedrukt. Ook [betrokkene 1] had veel aandacht voor [slachtoffer 1] , terwijl zij destijds achter het raam stond van de […] en aan het werk was.
Op 15/16 augustus 2009 is gezien dat [verdachte] op de hoek stond bij de [f-straat] , waar [slachtoffer 1] als prostituee werkte. Dat [verdachte] bemoeienis had met prostituees blijkt ook uit zijn eigen verklaring. [verdachte] heeft op 22 februari 2009 tegen de politie gezegd dat hij, als hij een telefoontje van één van hen kreeg, probeerde zo snel mogelijk ter plaatse te zijn.
Tijdens een observatie op 16 november 2008 omstreeks 01:00 uur is [verdachte] op de Wallen gezien toen hij zich samen met [betrokkene 1] en een andere persoon in een personenauto in [g-straat] bevond. [verdachte] en [betrokkene 1] zijn eveneens in de nacht van 1 op 2 december 2011 samen op de Wallen gezien toen zij met een onbekende man spraken. Deze zei tegen [verdachte] in de Engelse taal: This is not the conditions that I like. [verdachte] was een bekende binnen de prostitutiescene. Volgens een prostituee op de Wallen, [naam 5] , was [verdachte] ook druk en zeer regelmatig in de wijk actief.
Volgens [benadeelde 4] controleerden [betrokkene 1] en [verdachte] o.a. haarzelf en [slachtoffer 1] . Ze wisten: daar is de vrouw van [betrokkene 1] , daar is die van [verdachte] , en die andere van [verdachte] . Niet alleen zij werd gecontroleerd maar ook de rest. [benadeelde 4] stuurde veelvuldig sms’jes met (in aantal wisselende) kruisjes naar [betrokkene 1] . De vermelding van een ‘x’ in de sms betekende dat zij € 50 had verdiend; de vermelding van ‘xx’ betekende € 100. Volgens [benadeelde 4] deed [slachtoffer 1] dat ook voor [verdachte] . Wat [verdachte] deed, moest [betrokkene 1] ook met [benadeelde 4] doen. Hij zei: je moet precies doen als [slachtoffer 1] ( [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] , hun sturen een smiley, je moet ook zoiets gaan doen. Dat kruisje was een idee van [betrokkene 1] of [verdachte] .
[verdachte] heeft [slachtoffer 1] voorgehouden dat zij een exclusieve relatie hadden.
[verdachte] had vanaf ongeveer 2006 niet alleen een relatie met [slachtoffer 1] maar ook met [slachtoffer 2] , die enige tijd als adres [c-straat 2] had en die eveneens vanaf 2006 in Amsterdam als prostituee op de Wallen werkte. Hij heeft zijn relatie met [slachtoffer 1] verzwegen voor [slachtoffer 2] en zijn relatie met [slachtoffer 2] verzwegen voor [slachtoffer 1] . Volgens [benadeelde 4] was de verdachte bang dat zij [slachtoffer 1] over [slachtoffer 2] zou vertellen en andersom. [verdachte] heeft op 12 juni 2012 in een telefoongesprek met [betrokkene 2] gezegd dat hij niet wilde dat “de blonde/blanke” en “de krullebol” elkaar zouden zien. Volgens [slachtoffer 1] wilde [verdachte] kinderen met haar. Volgens [slachtoffer 2] had zij zes jaar een relatie met [verdachte] en was zij op een leeftijd dat zij nog wel een kind zou willen hebben; [verdachte] zou gezegd hebben: “wanneer komt de kleine [verdachte] nou”. [verdachte] heeft er nooit met [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] over gesproken dat hij een vrouw (hof: ex‑partner) en drie kinderen had.
[verdachte] heeft een deel van de verdiensten uit prostitutiewerk van [slachtoffer 1] laten afstaan.
[slachtoffer 1] onderhield [verdachte] . Zij gaf hem haar pinpas, betaalde een auto voor hem, een grijze Golf, en verzekeringen “en dat soort dingen”. De grijze Golf die op naam stond van [verdachte] was door [slachtoffer 1] betaald. Zij betaalde ook voor het eten en tankte benzine voor de auto. Zij had ook een scooter aangeschaft voor gezamenlijk gebruik en deze betaald. [verdachte] maakte daadwerkelijk gebruik van die scooter, met [kenteken] . Voor een gezamenlijke vakantie die bijvoorbeeld 500 euro kostte, betaalde [verdachte] zo’n 100 euro en [slachtoffer 1] de rest. Hij liet [slachtoffer 1] ook geld voor hem overmaken. Volgens [benadeelde 4] had [verdachte] een huis aan [c-straat 1] , waar [slachtoffer 1] “zat”. Alle vriendinnen van [verdachte] werkten volgens [benadeelde 4] in de prostitutie. [benadeelde 4] heeft ( [betrokkene 1] en) [verdachte] nooit zien werken. Zij waren bezig met fitnessen en zaten op terrasjes te wachten op de sms-berichten met de verdiensten van de prostituees [benadeelde 4] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De verdachte had bij zijn aanhouding op 16 april 2012 een ING-betaalpas van [slachtoffer 1] in zijn portemonnee in een buideltas. In de woning van [verdachte] aan [b-straat 1] in Hoogeveen is in een jas een pakketje aangetroffen met een bedrag van € 50.000, bestaande uit 100 biljetten van 500 euro. Op dezelfde datum is in de woning van [slachtoffer 1] in de meterkast een pakketje aangetroffen met in totaal € 45.000 aan bankbiljetten, eveneens in coupures van € 500 euro, dat op identieke wijze was verpakt als het bij [verdachte] aangetroffen pakket met € 50.000. Volgens [verdachte] was het bedrag van € 50.000 van [slachtoffer 1] . Het hof acht dit aannemelijk nu het geld dezelfde coupures betrof en op dezelfde wijze was verpakt als het in de woning van [slachtoffer 1] aangetroffen bedrag dat volgens haar haar verdiensten in de prostitutie betrof; de verdachte wist daar volgens haar van. De verdachte heeft verklaard het geld te hebben ingepakt en een deel ervan te hebben meegenomen naar Hoogeveen. Ook heeft [slachtoffer 1] , toen zij werd geconfronteerd met het in de jas van de verdachte op [b-straat 1] Hoogeveen aangetroffen geld, verklaard dat zij dat bedrag had gespaard van haar inkomsten als prostituee.
De teruggaven inkomstenbelasting van [slachtoffer 1] over de belastingjaren 2011 en 2012 kwamen op de rekening van [verdachte] .”
2.3
De tenlastelegging is toegesneden op art. 273f Sr. Deze bepaling luidde, voor zover hier van belang, in de periode waarop de tenlastelegging betrekking heeft als volgt:
“1. Als schuldig aan mensenhandel wordt (...) gestraft:
1°. degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;
(...)
6°. degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander;
(...)
9°. degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde of van de verwijdering van diens organen.
2. Uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij en met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken (...)”
2.4.1
Vooropgesteld moet worden dat het in art. 273f, eerste lid, Sr voorkomende bestanddeel ‘uitbuiting’ in de wet niet is gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie. De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval.
Voorts is van belang dat ‘uitbuiting’ moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 9°, Sr, nu de in die bepaling bedoelde gedragingen eerst dan als ‘mensenhandel’ kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld (vgl. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1941).
2.4.2
Uit de bewijsvoering van het Hof volgt echter niet zonder meer dat bij de bewezenverklaarde gedragingen sprake was van uitbuiting, zoals onder 2.4.1 aan de orde gesteld. Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1
Het middel klaagt over de bewezenverklaring van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde witwassen.
3.2
Op de grond die is vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 40 is het middel terecht voorgesteld.

4.Beoordeling van het derde, het vierde en het zevende middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Beoordeling van de middelen voor het overige

Gelet op de hierna volgende beslissing behoeven de middelen voor het overige geen bespreking.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde, voor zover betrekking hebbende op [slachtoffer 1] , het in zaak A onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak ten aanzien daarvan op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 juni 2019.