ECLI:NL:HR:2020:754

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
17 april 2020
Zaaknummer
18/04038
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van beslag op auto in het kader van strafrechtelijk onderzoek naar valsheid in geschrift en/of oplichting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een klaagschrift van de klager, die in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar valsheid in geschrift en/of oplichting door medewerkers van de gemeente Amsterdam, een beslag op zijn auto aanvecht. De rechtbank had het klaagschrift ongegrond verklaard, met de overweging dat het Openbaar Ministerie en de klager in onderhandeling waren over een schikking en dat het beslag kon worden omgezet in conservatoir beslag indien zij er niet uitkwamen. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank onjuist heeft geoordeeld, omdat de omstandigheden die de rechtbank aanvoert niet een belang van strafvordering in de zin van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering betreffen. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

De zaak is van belang voor de uitleg van artikel 94 Sv, dat betrekking heeft op de inbeslagneming van goederen in het kader van strafvorderlijke belangen. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en benadrukt dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van in beslag genomen goederen als het veiligstellen van de belangen waarvoor de inbeslagneming is toegestaan, het voortduren van het beslag noodzakelijk maakt. De uitspraak heeft implicaties voor de manier waarop rechtbanken omgaan met verzoeken tot opheffing van beslag in vergelijkbare situaties.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/04038 B
Datum21 april 2020
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2018, nummer RK 18/3114, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft K.Y. Ramdhan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot niet‑ontvankelijkverklaring van klager in het cassatieberoep.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

2.1
De cassatiemiddelen klagen over het oordeel van de rechtbank dat het belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van het beslag. De cassatiemiddelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2
De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van een beslag als bedoeld in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en heeft het tot teruggave van de auto aan de klager strekkende klaagschrift ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
“Inhoud van het klaagschrift
Het klaagschrift strekt tot teruggave van het in beslag genomen voorwerp, te weten: een zwarte personenauto van het merk Hyundai Ix35 met kenteken [kenteken].
De raadsman van klager heeft naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift kort samengevat het volgende aangevoerd. Er is geen conservatoir beslag gelegd en het is redelijkerwijs niet aan te nemen dat dat nog zal volgen aangezien klager en de officier van justitie in onderhandeling zijn over een eventuele schikking. De auto is niet meer nodig om de waarheid aan het licht te brengen. Ook is de auto niet aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel waardoor er geen strafvorderlijk belang bestaat om het beslag te laten voortduren.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft - onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie - verklaard zich te verzetten tegen teruggave van het in beslag genomen voorwerp aan klager en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, omdat het Openbaar Ministerie voornemens is conservatoir beslag te laten leggen op de auto ten behoeve van een op te leggen geldboete in de strafzaak en/of een op te leggen betalingsverplichting in de ontnemingszaak.
De beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 14 maart 2018 is op de voet van artikel 94 Sv voornoemd voorwerp in beslag genomen.
In het kader van het onderzoek […] naar twee medewerkers van de Gemeente Amsterdam, die samen (al dan niet) tegen betaling (door middel van valsheid in geschrifte en/of oplichting) gehandicaptenparkeervergunningen hebben verstrekt/verleend aan diverse begunstigden zijn meerdere auto’s, waaronder die van klager, in beslag genomen.
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven (Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomene kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, met betrekking tot het voorwerp de verbeurdverklaring zal uitspreken of onttrekking aan het verkeer zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art 552f Sv.
In het onderhavig geval is het Openbaar Ministerie in onderhandeling met klager over een eventuele schikking. Mocht men er niet uit komen, dan kan het klassieke beslag omgezet worden in conservatoir beslag. Het is dan ook niet onredelijk het beslag te laten voortduren zolang er geen duidelijkheid is over de schikking.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag dient daarom ongegrond te worden verklaard.”
2.3
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene dat is gericht tegen een beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv, dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave als het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is het geval wanneer het inbeslaggenomen voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen - ook in een zaak betreffende een ander dan de klager - of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Ook verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave als niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b lid 1, onder 4º, van het Wetboek van Strafrecht in samenhang met artikel 552f Sv (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823).
2.4
De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van het beslag. De rechtbank heeft daaraan ten grondslag gelegd dat “het klassieke beslag omgezet [kan] worden in conservatoir beslag” wanneer het openbaar ministerie en de klager, die in onderhandeling zijn over een eventuele schikking, “er niet uit komen” en dat het “niet onredelijk [is] het beslag te laten voortduren zolang er geen duidelijkheid is over de schikking”. Dat oordeel is onjuist, omdat deze omstandigheden niet een belang van strafvordering in de zin van artikel 94 Sv betreffen (vgl. HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3711).
2.5
De cassatiemiddelen zijn gegrond.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 april 2020.