2.2Bij de beantwoording van de prejudiciële vragen gaat de Hoge Raad uit van de volgende feiten:
(i) Werkneemster, geboren in 1953, is vanaf 4 januari 2002 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd werkzaam geweest als lerares bij SIPOR met een werktijdfactor van 1,0. Haar salaris was € 3.313,-- bruto per maand.
(ii) Op de arbeidsovereenkomst tussen werkneemster en SIPOR is de collectieve arbeidsovereenkomst voor het primair onderwijs van toepassing (hierna: de CAO-PO). In art. 3.9 van de CAO-PO 2014-2015 is het volgende bepaald:
“Opzegging arbeidsovereenkomst wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid
1. Indien de werknemer die 35% of meer arbeidsongeschikt is, wordt ontslagen op grond van ziekte of arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.8, welke ziekte of arbeidsongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd en waarbij herstel binnen 6 maanden na deze 24 maanden redelijkerwijs niet is te verwachten, zal de werkgever aansluitend een zelfde dan wel een gelijkwaardige arbeidsovereenkomst aangaan met de werknemer, in een betrekkingsomvang die overeenkomt met zijn restvaliditeit, tenzij dit op grond van door de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden redelijkerwijs van hem niet gevergd kan worden.
2. (…) Bij voortzetting van het dienstverband maken werkgever en werknemer afspraken over de inhoud van de functie en de daarbij behorende beloning. De afspraken in het kader van een voortzetting van het dienstverband worden schriftelijk bevestigd aan de werknemer. Het eventuele verschil tussen het oude en het nieuwe salaris wordt gedurende een periode van 5 jaar voor 65% gecompenseerd. Op deze compensatie wordt een eventueel recht van de werknemer op een wettelijke of bovenwettelijke werkloosheidsuitkering, waarvan sprake kan zijn in verband met uren- of salarisverlies, in mindering gebracht.
3. Het dienstverband van de werknemer in het tweede lid, mag in meerdere functies met een verschil van 3 of minder salarisschalen worden voortgezet.
4. De voorgaande leden zijn van toepassing met inachtneming van de regeling ziekte en arbeidsongeschiktheid primair onderwijs (ZAPO).”
(iii) Art. 3.9 van de CAO-CP is uitgewerkt in art. 20 van de regeling Ziekte en Arbeidsongeschiktheid primair onderwijs (hierna: ZAPO). In art. 20 lid 2 en lid 7 ZAPO is het volgende bepaald:
(lid 2)
“Indien blijkt dat de werknemer op grond van ziekten of gebreken is geraakt in een toestand van blijvende ongeschiktheid om aan de aan zijn functie gestelde vereisten te voldoen, kan hij worden ontslagen, mits:
a. deze blijvende ongeschiktheid onafgebroken 2 jaar heeft geduurd en;
b. herstel binnen een periode van 6 maanden na deze 2 jaar redelijkerwijs niet is te verwachten en;
c. er bij de werkgever voor de werknemer geen reële herplaatsingsmogelijkheden zijn.”
(lid 7)
“Ter beoordeling van de vraag of er sprake is van een situatie, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, is vereist dat de werkgever door middel van een zorgvuldig onderzoek kan aantonen dat er voor de werknemer geen reële herplaatsingsmogelijkheden zijn. Hiertoe onderzoekt de werkgever eerst of de mogelijkheid bestaat van plaatsing in een functie met passende arbeid, en daarna, indien die mogelijkheid zich niet voordoet doch niet eerder dan na afloop van het eerste ziektejaar, in een functie met gangbare arbeid.”
(iv) Op 17 januari 2013 is werkneemster ziek uitgevallen.
(v) Op 22 juni 2015 heeft het UWV werkneemster voor 48,49% arbeidsongeschikt bevonden, en geoordeeld dat zij blijvend ongeschikt is voor het eigen werk, maar dat bij SIPOR een herplaatsingsmogelijkheid is benut.
(vi) Per 1 augustus 2015 is aan werkneemster ontslag verleend als lerares wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Met ingang van diezelfde datum is werkneemster voor onbepaalde tijd benoemd tot onderwijsassistente met een werktijdfactor van 0,8 en een salaris van € 1.706,40 bruto per maand.