In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De Staat heeft in 1976 aan de vader van [verweerder] (hierna: [betrokkene 1]) een perceel landbouwgrond in erfpacht uitgegeven. Het perceel omvat twee kavels en is in totaal ruim 54 hectaren groot. Het recht van erfpacht is, met terugwerkende kracht tot 1 november 1975, uitgegeven voor veertig jaar en eindigde derhalve op 31 oktober 2015. De aanvangscanon bedroeg ƒ 20.739,-- (€ 9.410,95) per jaar.
(ii) Het in erfpacht uitgegeven perceel ligt in de nabijheid van de luchthaven Lelystad. Hierdoor kon [betrokkene 1] de boerderij niet in het midden van het perceel bouwen. De boerderij met bedrijfsgebouwen is in een hoek van het perceel gebouwd. Daardoor moet over de openbare weg worden gereden om de kavels landbouwgrond te bereiken en de oogst af te voeren.
(iii) De kavels hebben rondingen en geren (schuin toelopende grenzen), waardoor het bewerken van de kavels meer tijd en arbeid kost dan wanneer de kavels niet een dergelijke afwijkende vorm zouden hebben.
(iv) Op de erfpachtuitgifte waren algemene voorwaarden van toepassing. De hoogte van de canon werd op grond van art. 1 lid 2 van de algemene voorwaarden bepaald op de pachtprijs, en dus aan de hand van het Pachtnormenbesluit 1977 (gewijzigd in 1992, 1995 en 1998) en, later, het Pachtprijzenbesluit 2007 (gewijzigd in 2009 en 2011). Ingevolge art. 1 lid 3 van de algemene voorwaarden werd de canon telkens na zes jaar op verzoek van een van partijen herzien.
(v) In 1981 is de canon voor het eerst herzien. Daarbij is de canon berekend conform het Pachtnormenbesluit 1977. Daarin is bepaald dat ingeval de externe productieomstandigheden afwijken van de gemiddelde externe productieomstandigheden, een aftrek of een toeslag wordt toegepast. Er is onder andere een toeslag toegepast wegens de goede externe productieomstandigheden. Er is voor de ene kavel een aftrek op de toeslag verkaveling gegeven van ƒ 30,-- wegens de excentrische ligging ten opzichte van de boerderij en de kavelvorm, en voor de andere kavel een aftrek op de toeslag verkaveling van ƒ 15,-- wegens de ‘gerende vorm’. Op basis van voornoemde berekening is de canon verhoogd naar ƒ 27.394,-- (afgerond € 12.431,--) per jaar.
(vi) In 1988 is de canon voor de tweede maal herzien en vastgesteld op ƒ 35.129,-- (afgerond € 15.941,--).
(vii) In 1993 was er een derde herzieningsmoment van de canon. Inmiddels was sprake van een andere berekeningssystematiek door de wijziging van het Pachtnormenbesluit in 1992. In het gewijzigde Pachtnormenbesluit werd uitgegaan van optimale externe productieomstandigheden en dus niet meer van gemiddelde productieomstandigheden met toeslag- en aftrekmogelijkheden. De Staat heeft voorgesteld de canon te wijzigen naar ƒ 41.432,-- per jaar. [betrokkene 1] is hiermee niet akkoord gegaan, omdat volgens hem in de berekening onvoldoende rekening was gehouden met de vorm van zijn perceel en de excentrische ligging van de bedrijfsgebouwen ten opzichte van de kavels landbouwgrond. De canon is vervolgens door deskundigen vastgesteld. De deskundigen kwamen tot een basiscanon van ƒ 895,-- per hectare. Zij verhoogden de aftrek voor externe productieomstandigheden naar ƒ 105,-- per hectare. De totale hoogte van de canon is bepaald op ƒ 38.663,-- (afgerond € 17.544,50).
(viii) De Staat heeft in 1999 een deel van het perceel (boerderij met erf) aan [betrokkene 1] verkocht. In 2000 heeft [verweerder] de boerderij met erf en het resterende erfpachtrecht van [betrokkene 1] overgenomen.
(ix) De erfpachtcanon is – voor het gedeelte dat na de verkoop van de boerderij met erf nog in erfpacht is gebleven (ruim 53 hectare) – in 1999 voor de vierde maal herzien. Overeenkomstig het in 1998 gewijzigde Pachtnormenbesluit is de canon verhoogd tot ƒ 49.403,-- (afgerond € 22.418,--).
(x) In 2005 heeft de Staat een vijfde canonherziening aangekondigd. Hiertegen heeft [verweerder] bezwaar gemaakt. De Staat heeft vervolgens besloten deze herziening niet door te voeren. Daarbij heeft de Staat onder meer het volgende aan [verweerder] bericht:
(xi) In 2011 heeft de Staat een zesde canonherziening aangekondigd. Voorgesteld werd de canon te verhogen tot € 39.495,58. Hiertegen heeft [verweerder] bezwaar gemaakt. Na een taxatie door deskundigen is de canon vastgesteld op het door de Staat voorgestelde bedrag.
(xii) In 2013 heeft de Staat, gelet op het naderende einde van de erfpachtovereenkomst per 31 oktober 2015, [verweerder] bij brief geïnformeerd over de mogelijkheid tot heruitgifte in erfpacht. De Staat heeft hierbij vermeld dat overeenkomstig een in 1997 ingezet beleid de veertigjarige erfpachtovereenkomsten bij ommekomst van de termijn tegen de alsdan geldende marktconforme voorwaarden worden heruitgegeven, en dat de canon voor los land op grond van dat beleid (hierna: het 1997-Beleid) wordt vastgesteld op 125% van de regionorm volgens het Pachtprijzenbesluit 2007.
(xiii) In 2015 heeft de Staat aan [verweerder] een ontwerpakte van uitgifte in erfpacht per 1 november 2015 toegezonden, met een overeenkomstig het 1997-Beleid berekende canon van € 78.357,46 per jaar. [verweerder] heeft tegen de hoogte van de canon bezwaar gemaakt voor zover daarin geen korting is doorgevoerd in verband met de excentrische ligging van het woonhuis ten opzichte van de kavels landbouwgrond, het onevenredige gebruik van de openbare weg dat daardoor moet worden gemaakt, en de kavelvorm. [verweerder] heeft uiteindelijk de akte wel ondertekend, maar onder voorbehoud van het recht om een procedure te beginnen over de rechtmatigheid van het niet toepassen van een korting door de Staat.