Uitspraak
16 juni 1989.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een geschil tussen de Gemeente Helmond en een particulier, aangeduid als [verweerder], over de toepassing van bestuursdwang en het vertrouwensbeginsel. De Gemeente had op 26 oktober 1983 bestuursdwang aangekondigd met betrekking tot een door [verweerder] gebouwde paardenstal, die in strijd was met de bouwvoorschriften. [verweerder] had op 7 juli 1983 een gesprek gehad met een wethouder van de Gemeente, waarin hij hoopte dat er een mogelijkheid zou zijn om de opstal alsnog een geoorloofde bestemming te geven. Hij meende dat hij op basis van dit gesprek mocht verwachten dat de Gemeente niet tot sloop zou overgaan zonder hem daarover te informeren.
De Rechtbank te 's-Hertogenbosch had in eerdere vonnissen geoordeeld dat de Gemeente onzorgvuldig had gehandeld door zonder nadere aankondiging tot sloop over te gaan. Het Gerechtshof bekrachtigde dit oordeel, wat leidde tot cassatie door de Gemeente. De Hoge Raad oordeelde dat de Gemeente niet in redelijkheid tot het uitvaardigen van het dwangbevel had kunnen komen, omdat [verweerder] gerechtvaardigd vertrouwen had dat hij voorafgaand aan de sloop geïnformeerd zou worden.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de Gemeente en oordeelde dat de kosten van het geding in cassatie voor rekening van de Gemeente komen, begroot op nihil. Dit arrest bevestigt de noodzaak voor overheden om zorgvuldig om te gaan met het vertrouwensbeginsel in hun communicatie met burgers, vooral in situaties waarin bestuursdwang wordt toegepast.