Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
.
(i) dat indien de maatschap wordt ontbonden, de echtgenoot het eerste recht van pacht van de grond krijgt, zonder dat daar een vergoeding tegenover staat, en dat de pachtprijs in dat geval op reguliere wijze wordt vastgesteld,
(ii) dat het belanghebbende tijdens de looptijd van de maatschap niet is toegestaan het ingebrachte recht van gebruik en genot van de grond aan de maatschap te onttrekken,
(iii) dat indien de maatschap wordt ontbonden, de echtgenoot het recht verkrijgt om het akkerbouwbedrijf voort te zetten, en
(iv) dat indien belanghebbende bij ontbinding van de maatschap de grond aan de echtgenoot ter overname aanbiedt, de echtgenoot het recht heeft de grond te kopen tegen de waarde in verpachte staat.
ie feiten en omstandigheden heeft het Hof ook de maatschapsakte gerekend.
Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat op het moment waarop de grond tot het buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen van belanghebbende is gaan behoren, deze niet meer in vrij opleverbare staat verkeerde en moet worden gewaardeerd rekening houdend met het in de maatschap ingebrachte recht van gebruik en genot daarvan. Het Hof heeft ter onderbouwing van dit oordeel gewezen op de hiervoor in 2.1.4 vermelde bepalingen uit de maatschapsakte en op de door het Hof in onderdeel 4.4.2 van zijn uitspraak aanwezig geachte en daarin omschreven samenhang tussen de beëindiging van de pachtovereenkomst en het aangaan van de maatschap.