ECLI:NL:HR:2020:560

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 april 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
19/05140
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake belastingrecht en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 april 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] te [Z] tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 februari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2797). Het beroep in cassatie was ingesteld mede namens een groot aantal andere partijen, waaronder de erven van [X11]. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat de indiener van het beroepschrift niet de vereiste machtiging of verklaring heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij bevoegd was om het beroep in cassatie in te dienen. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard moet worden. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/05140
Datum3 april 2020
ARREST
op het door [X] te [Z] ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2797, voor zover die uitspraak betrekking heeft op de hierna genoemde personen, betreffende ten aanzien van hen voor de jaren 2013 en 2014 gegeven beschikkingen als bedoeld in artikel 19 van de Verordening (EG) 987/2009 van 16 september 2009 en verzoeken om schadevergoeding.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie.

Het beroep in cassatie is volgens het beroepschrift ingesteld mede namens:
1. [X1]
2. [X2]
3. [X3]
4. [X4]
5. [X5]
6. [X6]
7. [X7]
8. [X8]
9. [X9]
10. [X10]
11. de erven van [X11]
12. [X12]
13. [X13]
14. [X14]
15. [X15]
16. [X16]
17. [X17]
18. [X18]
19. [X19]
20. [X20]
21. [X21]
22. [X22]
23. [X23]
24. [X24]
25. [X25]
26. [X26]
27. [X27]
28. [X28]
29. [X29]
30. [X30]
31. [X31]
32. [X32]
33. [X33]
34. [X34]
De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift daarop verzocht binnen zes weken een bewijsstuk over te leggen waaruit blijkt dat hij is gemachtigd om het beroepschrift in cassatie in te dienen, dan wel een verklaring van degene namens wie hij beroep in cassatie heeft ingesteld dat deze daarmee instemt. Dat verzoek is bij aangetekende brief van 4 juni 2019 aan de indiener van het beroepschrift verzonden. Volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is die brief afgeleverd op het door de indiener van het beroepschrift opgegeven adres. De indiener van het beroepschrift heeft de gevraagde machtiging of verklaring ten aanzien van de hiervoor genoemde personen echter niet overgelegd. Daarom gaat de Hoge Raad ervan uit dat de indiener van het beroepschrift daartoe niet bevoegd was, en zal de Hoge Raad het beroep in cassatie op die grond niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2020.