ECLI:NL:HR:2020:560
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake belastingrecht en schadevergoeding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 april 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] te [Z] tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 februari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2797). Het beroep in cassatie was ingesteld mede namens een groot aantal andere partijen, waaronder de erven van [X11]. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat de indiener van het beroepschrift niet de vereiste machtiging of verklaring heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij bevoegd was om het beroep in cassatie in te dienen. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard moet worden. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.