Uitspraak
wonende te [woonplaats],
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
27 maart 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 19/05302. De zaak betreft een verzoek tot cassatie van een betrokkene, die in beroep is gegaan tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 augustus 2019. De rechtbank had een voorwaardelijke machtiging verleend op basis van een geneeskundige verklaring die was ondertekend door een psychiater, nadat de betrokkene was onderzocht door een psychiater in opleiding. De centrale vraag in deze procedure was of het gebrek in de geneeskundige verklaring, dat deze was ondertekend door een psychiater in opleiding, voldoende was hersteld.
De Hoge Raad heeft het procesverloop in feitelijke instantie in acht genomen en verwees naar de beschikking van de rechtbank. De officier van justitie, die als verweerder in cassatie optrad, heeft geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was om het beroep te verwerpen. De advocaat van de betrokkene heeft schriftelijk op deze conclusie gereageerd.
Na beoordeling van de klachten over de beschikking van de rechtbank, heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand is gebleven.