Uitspraak
,
Rechtbank Amsterdam
In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 29 augustus 2019, wordt een verzoek tot het verlenen van een nieuwe voorwaardelijke machtiging behandeld. De officier van justitie had op 11 juni 2019 een verzoek ingediend, waarbij een geneeskundige verklaring van een psychiater als basis diende. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder een verklaring van de psychiater en een behandelingsplan. Tijdens de zitting op 4 juli 2019 kwam naar voren dat de psychiater niet zelf de betrokkene had onderzocht, maar dat dit was gedaan door zijn arts-assistent. Dit leidde tot vragen over de geldigheid van de geneeskundige verklaring.
De rechtbank heeft de zaak aangehouden om de psychiater in de gelegenheid te stellen de situatie toe te lichten. Bij de zitting op 27 augustus 2019 heeft de psychiater verklaard dat hij de betrokkene uiteindelijk op 5 juli 2019 heeft onderzocht en dat hij de geneeskundige verklaring samen met zijn assistent heeft opgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geneeskundige verklaring niet voldeed aan de formele vereisten van de Wet BOPZ, maar dat de psychiater de bevindingen nog steeds onderschreef.
De rechtbank oordeelt dat, ondanks de tekortkomingen in de totstandkoming van de geneeskundige verklaring, de noodzaak voor een nieuwe voorwaardelijke machtiging blijft bestaan. De rechtbank heeft de machtiging verleend tot 14 juni 2020, met de verplichting voor de betrokkene om zich onder behandeling te stellen van de behandelaar volgens het overgelegde behandelingsplan. De beslissing is genomen met inachtneming van de relevante artikelen van de Wet BOPZ.