Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358, had het Hof in zijn uitspraak de beslissing moeten opnemen dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van die rente vanaf vier weken na de datum waarop het Hof uitspraak heeft gedaan [1] . Met zijn hiervoor in 2.2.1 weergegeven oordeel heeft het Hof dit miskend. Middel III slaagt in zoverre.
De vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep en in hoger beroep moet worden verhoogd tot in totaal € 3.000. Van dit bedrag is € 982,14 toerekenbaar aan de Inspecteur en € 2.017,86 aan de Staat. Aangezien het Hof de Inspecteur heeft veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000 en de Staatssecretaris geen beroep in cassatie heeft ingesteld, zal de Hoge Raad de uitspraak van het Hof op dit punt in stand laten en het door de Staat te vergoeden bedrag beperken tot € 2.000.
Tevens dient de beslissing van het Hof te worden aangevuld in de hiervoor in 2.2.2 bedoelde zin.