ECLI:NL:HR:2020:23

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 januari 2020
Publicatiedatum
9 januari 2020
Zaaknummer
18/04302
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en vertegenwoordiging door een ontbonden commanditaire vennootschap

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door Trest, een Russische bouwonderneming, tegen een niet verschenen verweerder. Trest had een overeenkomst gesloten met een commanditaire vennootschap, [A] C.V., die inmiddels was ontbonden. De overeenkomst betrof de levering van afsluiters aan Vankorneft, een onderdeel van het Russische olieconcern Rosneft. Trest vorderde betaling van een aanbetaling van € 261.777,50, nadat de afsluiters niet waren geleverd. De rechtbank had de vordering van Trest toegewezen, maar het hof had dit vonnis vernietigd en de vordering afgewezen, onder andere omdat Trest de schijn had gewekt dat Vankorneft bevoegd was om namens haar op te treden.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof de feitelijke grondslag van het verweer van [verweerder] had aangevuld, wat in strijd was met artikel 24 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens werd [verweerder] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor rechters om zich te houden aan de grenzen van de rechtsstrijd en niet buiten de door partijen aangedragen argumenten te treden.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer18/04302
Datum10 januari 2020
ARREST
In de zaak van
ZAO TREST KOKSOKHIMMONTAZH, ook aangeduid als AO TREST KOKSOKHIMMONTAZH,
gevestigd te Moskou, Russische Federatie,
EISERES tot cassatie,
hierna: Trest,
advocaat: J. den Hoed,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
hierna: [verweerder],
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak C/10/476349/HA ZA 15-551 van de rechtbank Rotterdam van 2 september 2015 en 6 januari 2016;
de arresten in de zaak 200.196.421/01 van het gerechtshof Den Haag van 24 januari 2017, 21 maart 2017 en 10 juli 2018.
Trest heeft tegen het arrest van het hof van 10 juli 2018 beroep in cassatie ingesteld. Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor Trest toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep voor zover dat is ingesteld door AO Trest Koksokhimmontazh en tot gedeeltelijke vernietiging en verwijzing voor zover het cassatieberoep is ingesteld door ZAO Trest Koksokhimmontazh.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [A] C.V. was een Nederlands bedrijf dat zich bezighield met de productie van en handel in onder meer afsluiters voor pijpleidingen. [verweerder] was bestuurder van de beherend vennoot van deze commanditaire vennootschap en vertegenwoordigde [A] C.V. in het rechtsverkeer.
(ii) [A] C.V. is op 3 mei 2013 ontbonden. De dag daarvoor is [A] B.V. opgericht. Deze besloten vennootschap is gevestigd op hetzelfde adres en verricht dezelfde activiteiten als voordien [A] C.V. Enig aandeelhouder van [A] B.V. is een vennootschap waarvan alle aandelen door [verweerder] worden gehouden. [verweerder] was bestuurder van [A] B.V.
(iii) Vankorneft JSC (hierna: Vankorneft) is onderdeel van het Russische olie- en gasconcern Rosneft.
(iv) Trest is een Russische bouwonderneming, gespecialiseerd in het aanleggen van infrastructuur voor de olie- en gasindustrie.
(v) Op 17 mei 2013 heeft [A] B.V. een overeenkomst gesloten met Vankorneft voor de levering van dertig afsluiters.
(vi) Op 11 juli 2013 hebben [A] B.V. en Vankorneft een aanvullende overeenkomst gesloten, waarin is bepaald dat in hun overeenkomst de naam “[A] BV” dient te worden gelezen als “[A] CV”. De aanleiding hiervoor was dat de Russische autoriteiten invoervergunningen hadden afgegeven op naam van [A] C.V. en de wijziging van die tenaamstelling in [A] B.V. volgens Vankorneft ongestoorde levering in de weg zou kunnen staan.
(vii) Kort daarna hebben [A] B.V. en Vankorneft een wijzigingsovereenkomst gesloten, waarbij elf van de dertig afsluiters uit de overeenkomst zijn gehaald.
(viii) Op 13 september 2013 is een overeenkomst tot stand gekomen tussen Trest (‘Buyer’) en ‘[A] CV’ (‘Seller’) voor de levering van de elf afsluiters die niet langer aan Vankorneft behoefden te worden geleverd (hierna: de Overeenkomst). Namens ‘Seller’ is de Overeenkomst ondertekend door [verweerder], onder vermelding van ‘General Director’ van [A] C.V. De overeenkomst bevat een arbitrageclausule.
(ix) Trest heeft aanbetalingen gedaan van in totaal € 261.777,50.
(x) Omdat de afsluiters niet werden geleverd, heeft Trest de Overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden en aanspraak gemaakt op restitutie van de aanbetalingen. Trest heeft vervolgens tegen [A] C.V. een arbitrage aanhangig gemaakt bij het volgens de arbitrageclausule bevoegde scheidsgerecht in Moskou. Het scheidsgerecht heeft bij vonnis van 23 januari 2015 [A] C.V. veroordeeld om aan Trest € 261,777,50 terug te betalen, vermeerderd met een bedrag aan contractuele boete en de arbitragekosten.
(xi) Trest heeft een advocaat in Nederland ingeschakeld om verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis te verzoeken. Dat verzoek is niet ingediend, omdat bleek dat [A] C.V. was ontbonden.
(xii) [A] B.V. is op 10 februari 2015 in staat van faillissement verklaard.
2.2
Trest vordert in deze procedure, voor zover in cassatie nog van belang, dat [verweerder] wordt veroordeeld tot betaling van € 261,777,50, vermeerderd met een boete en de kosten van de arbitrage. Daaraan legt Trest ten grondslag dat [verweerder] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door zich voor te doen als vertegenwoordiger van een commanditaire vennootschap die in werkelijkheid reeds was ontbonden. Daardoor is [verweerder] een verbintenis aangegaan waarvan hij wist dat deze niet in rechte afdwingbaar was, wegens het niet langer bestaan van de commanditaire vennootschap.
2.3
De rechtbank heeft de vordering van Trest toegewezen en daartoe, samengevat en voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen. [1] [verweerder] heeft onrechtmatig gehandeld door eraan mee te werken dat Trest een overeenkomst werd voorgelegd waarin als wederpartij een niet meer bestaande commanditaire vennootschap was opgevoerd. Uit de stellingen van [verweerder] kan niet worden afgeleid waarom het voor Trest duidelijk had moeten zijn dat de werkelijke contractspartij [A] B.V. was. [verweerder] heeft actief meegewerkt aan het in het leven roepen van een onjuiste voorstelling van zaken bij Trest, en hij heeft niets gedaan om dat ongedaan te maken.
2.4
Het hof heeft dit vonnis vernietigd en de gevorderde hoofdsom en boete alsnog afgewezen. [2] Het hof heeft daartoe, samengevat en voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen.
Er is geen contractsoverneming door Trest. (rov. 9)
Trest behoefde in de gegeven omstandigheden niet te begrijpen dat zij met [A] B.V. in plaats van [A] C.V. te maken had. (rov. 10)
Door de onderhandelingen over en het opstellen van de Overeenkomst (grotendeels) over te laten aan Vankorneft, heeft Trest de schijn gewekt dat Vankorneft bevoegd was namens haar op te treden. De wetenschap van Vankorneft dat [A] B.V. als contractspartij van Trest zou optreden, moet aan Trest worden toegerekend. Onder deze omstandigheden heeft [verweerder] niet onzorgvuldig jegens Trest gehandeld. (rov. 11)
Omdat ervan uitgegaan moet worden dat op verzoek van, althans in overleg met, Vankorneft in de Overeenkomst de naam van [A] C.V. is opgevoerd, en de gedragingen van Vankorneft in het kader van de onderhandelingen over en het opstellen van de Overeenkomst aan Trest moeten worden toegerekend, is het handelen in strijd met de Handelsnaamwet niet onrechtmatig jegens Trest. (rov. 12)
Het hof heeft de vordering van Trest voor de kosten van de arbitrage wel toegewezen. Deze vordering is in cassatie niet aan de orde.

3.Beoordeling van het middel

3.1.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt dat het hof (in rov. 11) heeft beoordeeld of [verweerder] gerechtvaardigd erop heeft vertrouwd dat Vankorneft bevoegd was om Trest te vertegenwoordigen. [verweerder] heeft dit verweer niet gevoerd, aldus de klacht. Door te oordelen dat Trest de schijn van volmachtverlening heeft gewekt en de vordering grotendeels op die grond af te wijzen, heeft het hof de grenzen van de rechtsstrijd miskend.
3.1.2
Het staat de rechter niet vrij zijn beslissing te baseren op rechtsgronden of verweren die weliswaar zouden kunnen worden afgeleid uit in het geding gebleken feiten en omstandigheden, maar die door de desbetreffende partij niet aan haar vordering of verweer ten grondslag zijn gelegd. Daardoor wordt de wederpartij immers tekortgedaan in haar recht zich daartegen naar behoren te kunnen verdedigen. [3]
3.1.3
Het oordeel van het hof (in rov. 11) dat de wetenschap van Vankorneft aan Trest moet worden toegerekend, berust op het oordeel dat Trest de schijn heeft gewekt dat Vankorneft bevoegd was om voor haar op te treden.
Aan de door hem gestelde toerekening van de kennis van Vankorneft aan Trest heeft [verweerder], samengevat weergegeven, ten grondslag gelegd dat dit past in de economische verhoudingen tussen Rosneft en Vankorneft enerzijds en Trest anderzijds, dat er een nauwe relatie bestond tussen Vankorneft en Trest en dat Trest op de hoogte was van de contractuele verhouding tussen Vankorneft en [A] B.V. De gedingstukken laten geen andere conclusie toe dan dat [verweerder] aan de door hem gestelde toerekening van de kennis van Vankorneft aan Trest niet ten grondslag heeft gelegd dat [verweerder] gerechtvaardigd erop heeft vertrouwd dat Vankorneft bevoegd was om Trest te vertegenwoordigen. Het hof heeft dan ook, in strijd met art. 24 Rv, de feitelijke grondslag van het verweer van [verweerder] aangevuld en is daarmee getreden buiten de grenzen van de rechtsstrijd. Het onderdeel slaagt dus.
3.2
Gelet op het voorgaande behoeven de overige klachten geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 10 juli 2018;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Trest begroot op € 6.772,09 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
10 januari 2020.

Voetnoten

1.Rb. Rotterdam 6 januari 2016. ECLI:NL:RBROT:2016:234.
2.Hof Den Haag 10 juli 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:3928.
3.HR 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1357, rov. 3.3.2.