Uitspraak
gevestigd te Moskou, Russische Federatie,
wonende te [woonplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
10 januari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door Trest, een Russische bouwonderneming, tegen een niet verschenen verweerder. Trest had een overeenkomst gesloten met een commanditaire vennootschap, [A] C.V., die inmiddels was ontbonden. De overeenkomst betrof de levering van afsluiters aan Vankorneft, een onderdeel van het Russische olieconcern Rosneft. Trest vorderde betaling van een aanbetaling van € 261.777,50, nadat de afsluiters niet waren geleverd. De rechtbank had de vordering van Trest toegewezen, maar het hof had dit vonnis vernietigd en de vordering afgewezen, onder andere omdat Trest de schijn had gewekt dat Vankorneft bevoegd was om namens haar op te treden.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof de feitelijke grondslag van het verweer van [verweerder] had aangevuld, wat in strijd was met artikel 24 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens werd [verweerder] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor rechters om zich te houden aan de grenzen van de rechtsstrijd en niet buiten de door partijen aangedragen argumenten te treden.