In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 december 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door Delco c.s. tegen een beschikking van de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om een onmiddellijke voorziening, waarbij Delco c.s. een bevel vroegen tot het afgeven van een 'witness statement' door een bestuurder/aandeelhouder in een procedure die in het buitenland loopt. De centrale vraag was of voor een dergelijk bevel een uitdrukkelijke wettelijke grondslag vereist is.
De Hoge Raad heeft de klachten van Delco c.s. over de beschikking van de ondernemingskamer beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft het beroep van Delco c.s. verworpen en hen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van SVO c.s. zijn begroot op € 899,07 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer M.J. Kroeze.