Uitspraak
wonende te [woonplaats],
Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
4 december 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 december 2020 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van verzoekster in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. Verzoekster had een verzoek ingediend om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling, maar de gemeente weigerde. De rechtbank had de gemeente bevolen om in te stemmen, maar het gerechtshof Den Haag verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk in haar hoger beroep. De Hoge Raad oordeelde dat deze beslissing onterecht was, omdat artikel 292 lid 3 van de Faillissementswet (Fw) wel degelijk de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te gaan tegen de afwijzing van een verzoek om een bevel tot instemming met een schuldregeling. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.
De zaak draait om de vraag of de rechter bevoegd is om de aangeboden schuldregeling te wijzigen en of verzoekster haar schuldregeling gedurende de procedure kan aanpassen. De Hoge Raad concludeerde dat de rechtbank in feite de aangeboden schuldregeling had gewijzigd, wat niet in overeenstemming was met de wet. De Hoge Raad benadrukte dat alleen de schuldenaar het aanbod kan wijzigen en dat de rechtbank enkel kan besluiten om het verzoek toe te wijzen of af te wijzen. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de rechtspraktijk rondom gedwongen schuldregelingen en de rechten van schuldenaren in dergelijke procedures.