Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Proceskosten
4.Beslissing
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 januari 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) tegen C.E. Franzen. De zaak betreft de uitsluiting van de Nederlandse volksverzekeringen voor een ingezetene die een beperkte dienstbetrekking (mini-job) in Duitsland heeft, waardoor zij daar niet verzekerd is. De Hoge Raad heeft deze kwestie beoordeeld na een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie, die op 19 september 2019 uitspraak deed in de gevoegde zaken C-95/18 en C-96/18. De Hoge Raad oordeelt dat de uitsluiting van de Nederlandse volksverzekeringen niet in strijd is met het Unierecht.
De SVB had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 juni 2016, die de SVB in het ongelijk had gesteld. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vernietigd, terwijl de uitspraak van de Rechtbank Limburg werd bevestigd. De president van de Hoge Raad, M.W.C. Feteris, leidde de zitting, waarbij ook de raadsheren M.A. Fierstra, J. Wortel, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools aanwezig waren. De zaak werd behandeld in het openbaar, en de waarnemend griffier F. Treuren was ook aanwezig.
De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de SVB te veroordelen in de proceskosten. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van de Algemene Ouderdomswet en de toepassing van het Europese recht op de sociale verzekeringen van ingezetenen die in het buitenland werken.