ECLI:NL:HR:2020:19

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
9 januari 2020
Zaaknummer
16/03748
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van Nederlandse volksverzekeringen voor ingezetene met beperkte dienstbetrekking in Duitsland na prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 januari 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) tegen C.E. Franzen. De zaak betreft de uitsluiting van de Nederlandse volksverzekeringen voor een ingezetene die een beperkte dienstbetrekking (mini-job) in Duitsland heeft, waardoor zij daar niet verzekerd is. De Hoge Raad heeft deze kwestie beoordeeld na een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie, die op 19 september 2019 uitspraak deed in de gevoegde zaken C-95/18 en C-96/18. De Hoge Raad oordeelt dat de uitsluiting van de Nederlandse volksverzekeringen niet in strijd is met het Unierecht.

De SVB had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 juni 2016, die de SVB in het ongelijk had gesteld. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vernietigd, terwijl de uitspraak van de Rechtbank Limburg werd bevestigd. De president van de Hoge Raad, M.W.C. Feteris, leidde de zitting, waarbij ook de raadsheren M.A. Fierstra, J. Wortel, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools aanwezig waren. De zaak werd behandeld in het openbaar, en de waarnemend griffier F. Treuren was ook aanwezig.

De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de SVB te veroordelen in de proceskosten. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van de Algemene Ouderdomswet en de toepassing van het Europese recht op de sociale verzekeringen van ingezetenen die in het buitenland werken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer16/03748
Datum24 januari 2020
ARREST
in de zaak van
de RAAD VAN BESTUUR VAN DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK
tegen
C.E. FRANZEN te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 juni 2016, nr. 13/6155 AOW, zoals gerectificeerd bij uitspraak van 12 augustus 2016, nr. 13/6155 AOW-R, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Limburg (nr. AWB 12/2067), betreffende een ten aanzien van belanghebbende genomen besluit van de Sociale Verzekeringsbank ingevolge de Algemene Ouderdomswet. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

De Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben de zaak mondeling doen toelichten, de SVB door mr. K. Teuben, advocaat te Den Haag, belanghebbende door mr. S. Ikiz, advocaat te Vaals.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 16 maart 2017 geconcludeerd tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (ECLI:NL:PHR:2017:222).
De SVB heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
Bij brief van 2 februari 2018 heeft de griffier van de Hoge Raad partijen bericht dat de behandeling van de zaak niet kan worden afgerond alvorens het Hof van Justitie van de Europese Unie antwoord zal hebben gegeven op de bij arrest van 2 februari 2018 in de zaak 16/03747, ECLI:NL:HR:2018:127 gestelde prejudiciële vragen.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft uitspraak gedaan op die vragen bij arrest van 19 september 2019, Van den Berg, Giesen en Franzen, in de gevoegde zaken C-95/18 en C-96/18, ECLI:EU:C:2019:767.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te reageren op dit arrest. De SVB heeft schriftelijk gereageerd.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 14 november 2019 nader geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie van de SVB (ECLI:NL:PHR:2019:1166).
De SVB heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

Het middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad op 2 februari 2018 heeft uitgesproken in de zaak met nummer 16/03746, ECLI:NL:HR:2018:126 en op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 16/03746bis, ECLI:NL:HR:2020:17, waarvan geanonimiseerde afschriften aan dit arrest zijn gehecht.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, en
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank Limburg.
Dit arrest is gewezen door de president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra, J. Wortel, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2020.