Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
27 november 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door een vrouw tegen een notaris. De vrouw had de notaris aansprakelijk gesteld voor schade die zij had geleden doordat de huwelijkse voorwaarden, die op 29 april 1992 waren gepasseerd, niet waren ingeschreven in het huwelijksgoederenregister. De vrouw had haar vordering ingediend bij de bewindvoerder van haar ex-man, die in 2011 was toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De bewindvoerder weigerde de vordering van de vrouw te erkennen, omdat de huwelijkse voorwaarden niet waren ingeschreven. De vrouw stelde de notaris aansprakelijk op 12 juni 2014, maar de rechtbank wees haar vorderingen af op grond van verjaring, omdat de verjaringstermijn van twintig jaar was verstreken. Het hof bevestigde dit oordeel, waarbij het hof oordeelde dat de verjaringstermijn begon te lopen zes weken na het passeren van de akte van huwelijkse voorwaarden. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof en oordeelde dat de notaris niet tekort was geschoten in zijn verplichtingen. De Hoge Raad oordeelde dat de vrouw niet gerechtvaardigd had kunnen vertrouwen op een erkenning van aansprakelijkheid door de kantoordirecteur van het notariskantoor, omdat de gebruikelijke procedure in schadekwesties vereist dat eerst de verzekeringsmaatschappij wordt geïnformeerd. De Hoge Raad verwierp het beroep van de vrouw en veroordeelde haar in de kosten van het geding in cassatie.