In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een notaris voor het niet inschrijven van een akte van huwelijkse voorwaarden, die in 1992 is gepasseerd. Appellante, de vrouw, heeft in 2017 hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin haar vordering tegen de notaris was afgewezen op grond van verjaring. De rechtbank oordeelde dat de verjaringstermijn van twintig jaar was verstreken, te rekenen vanaf het moment van de dienstverlening door de notaris. Appellante stelde dat de verjaringstermijn pas was gaan lopen na de ontbinding van haar huwelijk in 2014, omdat de notaris een voortdurende zorgplicht had om de akte in te schrijven. Het hof oordeelde echter dat de verjaringstermijn zes weken na de datum van de akte was gaan lopen, en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een verlenging van de verjaringstermijn rechtvaardigden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde appellante in de proceskosten.