Uitspraak
wonende te [woonplaats], Marokko,
zetelende te Den Haag,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
20 november 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de erkenning van het Nederlanderschap van een verzoeker die in Marokko is geboren. De verzoeker, die in 1999 in Haarlem is geboren, had bij zijn geboorte de Marokkaanse nationaliteit, omdat zijn moeder de Marokkaanse nationaliteit had en ongehuwd was. De verzoeker was niet voorafgaand aan zijn geboorte erkend. In 2015 heeft een Marokkaanse rechtbank vastgesteld dat de verzoeker afstamt van zijn vader, die de Nederlandse nationaliteit heeft. Deze uitspraak leidde tot een latere vermelding van erkenning in de geboorteakte van de verzoeker in Nederland.
De rechtbank Den Haag heeft het verzoek van de verzoeker om vaststelling van zijn Nederlanderschap afgewezen. De Hoge Raad heeft in cassatie de vraag behandeld of de erkenning van de verzoeker door zijn vader, zoals vastgesteld door de Marokkaanse rechter, kan worden gelijkgesteld met een gerechtelijke vaststelling van het ouderschap in Nederland. De Hoge Raad oordeelde dat de uitspraak van de Marokkaanse rechter niet kan worden gelijkgesteld met een gerechtelijke vaststelling van het ouderschap volgens het Nederlandse recht. De Hoge Raad bevestigde dat de verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) voor verkrijging van het Nederlanderschap op basis van erkenning.
De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verzoeker, waarbij het oordeel van de rechtbank wordt bevestigd dat de erkenning niet voldoet aan de eisen van de RWN. De beslissing van de Hoge Raad is in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze.