ECLI:NL:HR:2020:1709

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
20/02267
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beschikking inzake voorlopige machtiging op basis van de Wet Bopz

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een verzoek om cassatie door betrokkene, die in deze procedure wordt vertegenwoordigd door advocaat G.E.M. Later. De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant is als verweerder in cassatie opgetreden, maar is niet verschenen in deze procedure.

De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar de beschikking van de rechtbank van 23 april 2020, waartegen betrokkene cassatie heeft ingesteld. De advocaat-generaal M.L.C.C. Lückers heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op deze conclusie gereageerd.

Na beoordeling van de klachten over de beschikking van de rechtbank heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor zijn oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/02267
Datum30 oktober 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ZEELAND-WEST-BRABANT,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/02/362878 / FA RK 19/4578 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 april 2020.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
30 oktober 2020.