ECLI:NL:HR:2020:390

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 maart 2020
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
19/05159
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen voorlopige machtiging tot voortduren van verblijf in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een voorlopige machtiging tot het voortduren van het verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De zaak is gestart na een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 september 2019, waarin de rechtbank de machtiging had verleend op basis van geneeskundige verklaringen. Betrokkene, vertegenwoordigd door haar advocaat G.E.M. Later, heeft cassatie ingesteld tegen deze beschikking. De officier van justitie, die het verzoek tot machtiging had ingediend, is niet verschenen in de cassatieprocedure.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de rechtbank bij het verlenen van de machtiging gebruik heeft gemaakt van een geneeskundige verklaring van psychiater [betrokkene 4], terwijl deze verklaring geen deel uitmaakte van het procesdossier. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de rechtbank onterecht heeft gehandeld. De Hoge Raad heeft ook vastgesteld dat de afwijzing van het verzoek om een second opinion niet correct was, omdat de rechtbank ten onrechte de verklaring van psychiater [betrokkene 4] heeft betrokken bij haar beslissing.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de beschikking van de rechtbank vernietigd en het geding terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling en beslissing. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de procedure en de noodzaak dat alle relevante stukken deel uitmaken van het procesdossier.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/05159
Datum6 maart 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ZEELAND-WEST-BRABANT,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/02/362878/FA RK 19/4578 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 september 2019.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de beschikking en tot terugwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In deze procedure verzoekt de officier van justitie een voorlopige machtiging tot het doen voortduren van het verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Bij dit verzoekschrift is gevoegd een op 6 september 2019 door de geneesheer-directeur ondertekende geneeskundige verklaring. Die verklaring houdt onder meer in dat het onderzoek is verricht door de psychiater [betrokkene 3].
2.2
De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld, in aanwezigheid van onder anderen betrokkene en haar advocaat. De advocaat heeft primair verzocht om afwijzing van het verzoek en subsidiair om een second opinion.
2.3
De rechtbank heeft de machtiging verleend en heeft daartoe, samengevat, overwogen dat op grond van de stukken – “met name een tweetal geneeskundige verklaringen” – voldoende is komen vaststaan dat betrokkene lijdt aan een stoornis van de geestvermogens en dat sprake is van gevaar dat niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend.
De rechtbank heeft het verzoek om een second opinion afgewezen en heeft daartoe overwogen:
“Bij gelegenheid van het verhoor heeft betrokkene verzocht een onderzoek door een deskundige te laten verrichten. Dit verzoek zal niet worden gehonoreerd nu de rechtbank van oordeel is dat betrokkene door het achterwege laten van een deskundigenonderzoek niet in haar belangen wordt geschaad. De rechtbank overweegt hierbij dat twee psychiaters die niet bij de behandeling betrokken waren en zijn, in afzonderlijke geneeskundige verklaringen een oordeel hebben gegeven; zowel [betrokkene 3] als [betrokkene 4], zijn tot soortgelijke medische bevindingen gekomen.”

3.Beoordeling van het middel

3.1.1
Onderdeel I van het middel klaagt dat de rechtbank bij het verlenen van de machtiging onder meer gebruik heeft gemaakt van een geneeskundige verklaring van de psychiater [betrokkene 4] van 19 maart 2019, terwijl die verklaring geen deel uitmaakte van het procesdossier.
3.1.2
De rechtbank heeft bij het verlenen van de machtiging gebruik gemaakt van “een tweetal geneeskundige verklaringen”, waarbij de rechtbank het oog had op een verklaring van de psychiater [betrokkene 3] en op een verklaring van de psychiater [betrokkene 4] (zie het citaat hiervoor in 2.3). Bij het verzoek van de officier van justitie (hiervoor vermeld in 2.1) was uitsluitend een geneeskundige verklaring gevoegd van 6 september 2019 die inhield dat het onderzoek was verricht door psychiater [betrokkene 3].
Niet blijkt dat een geneeskundige verklaring van psychiater [betrokkene 4] deel uitmaakt van de stukken van de onderhavige procedure.
De klacht is dus gegrond.
3.2
Gelet op het hiervoor overwogene slaagt ook onderdeel III voor zover dit klaagt dat de rechtbank bij de afwijzing van het verzoek om een second opinion ook de verklaring van psychiater [betrokkene 4] heeft betrokken.
3.3
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 september 2019;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
6 maart 2020.