ECLI:NL:HR:2020:1661
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet tijdige betaling van griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 oktober 2020 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 19 februari 2020, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Den Haag werd behandeld. De zaak betreft navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2010, 2011 en 2013, alsook een aanslag voor het jaar 2014 en de daarbij behorende boetebeschikkingen en beschikkingen inzake heffingsrente en belastingrente.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad belanghebbende op 21 juni 2020 heeft gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken heeft gesteld voor de betaling. Ondanks de ontvangstbevestiging van de aangetekende brief, is het griffierecht niet voldaan. Op 21 juli 2020 heeft de griffier belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te reageren op het niet tijdig betalen van het griffierecht. Belanghebbende heeft hierop een verzoek ingediend om vrijstelling van de heffing van griffierecht, maar heeft niet tijdig kenbaar gemaakt dat hij voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht.
De Hoge Raad oordeelt dat belanghebbende niet in verzuim is geweest en dat het beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 23 oktober 2020.