ECLI:NL:HR:2020:1515

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
18/01230
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en toerekening van wederrechtelijk verkregen voordeel in criminele organisatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 september 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met de verkoop van softdrugs. De betrokkene en het openbaar ministerie hebben beide cassatiemiddelen ingediend. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend met betrekking tot de toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkene en de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting. De Hoge Raad oordeelt dat het hof onvoldoende feiten en omstandigheden heeft vastgesteld die ten grondslag liggen aan de toerekening van het voordeel aan de betrokkene. Het hof had zich kennelijk enkel gebaseerd op arresten die na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting in de ontnemingszaak tegen de betrokkene zijn gewezen. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. Dit arrest benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige motivering bij de toerekening van wederrechtelijk verkregen voordeel, vooral in gevallen met meerdere medeveroordeelden.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/01230 P
Datum29 september 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 maart 2018, nummer 21/000291-16, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1959,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

De beroepen zijn ingesteld door de betrokkene en het openbaar ministerie.
Namens de betrokkene heeft R. Zilver, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. Ook het openbaar ministerie heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
Beide schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkene en de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting, en tot terugwijzing van de zaak naar het hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel dat namens de betrokkene is voorgesteld
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof de schatting van het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.2
Het bestreden arrest houdt met betrekking tot de toerekening van het voordeel aan de betrokkene het volgende in:
“Verzwegen omzet/winst
Gedurende het onderzoek tegen veroordeelde en de medeveroordeelde werd in drie periodes van willekeurige dagen het aantal bezoekers geteld van coffeeshop [A] . In de periode van 22 juni 2011 tot en met 3 juli 2011 werden gemiddeld 1028 bezoekers per dag geteld, in de periode van 23 december 2011 tot en met 11 augustus 2012 974 bezoekers en in de periode van 20 november 2012 tot en met 22 november 2012 1177 bezoekers.
Uit analyse van in beslag genomen beelden van in de coffeeshop aanwezige en op de verkoopbalie gerichte camera’s, met betrekking tot de periode van 19 tot en met 26 november 2012, bleek dat in de coffeeshop sprake was van twee verkooppunten aan de verkoopbalie van de coffeeshop en dat enkel het verkooppunt aan de rechterzijde was aangesloten op een kassa met een registratiesysteem.
Op de beeldopnames van 20 november 2012 en 22 november 2012, zijn de bezoekers van de coffeeshop geteld die een transactie verrichten. In totaal werden bij beide verkooppunten aan de verkoopbalie op 20 november 2012 1228 klanten en op 22 november 2012 1184 klanten geteld.
Voorts werd op deze beelden waargenomen dat er aanzienlijk meer betalingen door deze klanten plaatsvonden aan het linker verkooppunt, zonder kassasysteem. Het wisselgeld voor de klanten werd van onder de balie gepakt, er vond geen zichtbare registratie plaats van betalende klanten aan de linkerzijde van de balie, of als er geld van onder de balie werd weggepakt.
Onderzoek naar de kassabonnen en het kassasysteem van coffeeshop [A] heeft bevestigd dat het aantal klanten dat geregistreerd werd op de hiervoor genoemde dagen vele malen lager lag. Op 20 november 2012 zouden er volgens de kassabonnen slechts 460 klanten zijn geweest en op 22 november 2012 slechts 388 klanten.
Door de politie is gerelateerd dat uit bij de Belastingdienst opgevraagde gegevens blijkt dat de coffeeshop in 2011 als omzet heeft opgegeven een bedrag van € 875.000,- en in 2012 een verwachte omzet van € 1.333.333,-, maar dat gezien de door de politie getelde bezoekersaantallen er een grotere omzet zou moeten zijn geweest ten bedrage van € 3.600.000,-.
Op basis van het voorgaande kan worden uitgegaan van een gemiddeld verzwegen winst van 60%. Over de periode van 2007-2012 bedroeg de niet opgegeven omzet minus de inkoop € 4.111.053,-.
De medeveroordeelden hebben ook voordeel uit deze verzwegen omzet genoten, nu zij zich allen contante bedragen vanuit de verzwegen omzet toe-eigenden. Het aandeel van de verschillende medeveroordeelden zoals het hof heeft vastgesteld bij arrest van 15 februari 2018 zal het hof op bovengenoemd bedrag in mindering brengen. Het hof komt voor veroordeelde derhalve op een verzwegen winst van:
Niet opgegeven omzet minus inkoop over periode 2007-2012: € 4.111.053,-
Aandeel [medeveroordeelde 5] : € 150.000,-
Aandeel [medeveroordeelde 2] : € 300.000,-
Aandeel [medeveroordeelde 3] : € 150.000,-
Aandeel [medeveroordeelde 4] : € 150.000,-
Aandeel [medeveroordeelde 6] : € 150.000,-
Aandeel veroordeelde: € 3.211.053,-.”
2.3
Wat betreft de mate van toerekening van het voordeel aan de betrokkene geldt niet de eis dat de daaraan ten grondslag liggende feiten en omstandigheden aan wettige bewijsmiddelen moeten zijn ontleend. Voldoende is dat die feiten en omstandigheden, zoals een bepaalde rolverdeling, uit het onderzoek op de terechtzitting zijn gebleken. (Vgl. HR 30 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2142.)
2.4
Het hof heeft het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel geschat door op het bedrag van de verzwegen winst over de periode 2007-2012 het aandeel van de medeveroordeelden in mindering te brengen en het resterende bedrag aan de betrokkene toe te rekenen. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in de ontnemingszaak tegen de betrokkene noch uit de stukken waarvan daar de korte inhoud is medegedeeld, blijken echter de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan de toerekening van het voordeel aan de betrokkene. Voor dat aandeel van de medeveroordeelden heeft het hof zich kennelijk uitsluitend gebaseerd op de arresten die na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting in de ontnemingszaak tegen de betrokkene in de ontnemingsprocedures tegen die medeveroordeelden zijn gewezen.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van de overige cassatiemiddelen niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 september 2020.