ECLI:NL:HR:2020:1511

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
20/01892
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Hoge Raad in cassatieprocedure over vernietiging arbitraal vonnis

In deze zaak heeft de Russische Federatie cassatieberoep ingesteld tegen de arresten van het hof van 25 september 2018 en 18 februari 2020. De Russische Federatie heeft op basis van artikel 1066 (oud) Rv een verzoekschrift ingediend bij de Hoge Raad, waarin zij onder andere verzoekt om schorsing van de tenuitvoerlegging van de arbitrale beslissingen. De betrokken partijen, waaronder Hulley Enterprises Limited, Veteran Petroleum Limited en Yukos Universal Limited, hebben verweer gevoerd en betwist dat de Hoge Raad bevoegd is om kennis te nemen van de verzoeken van de Russische Federatie. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad zich bevoegd moet verklaren om kennis te nemen van het verzoek tot schorsing.

De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak vastgesteld dat hij bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis, hangende de vernietigingsprocedure. De Hoge Raad heeft daarbij de relevante artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in overweging genomen en geconcludeerd dat de term 'de rechter die omtrent de vernietiging oordeelt' ook de Hoge Raad omvat in het kader van een cassatieprocedure. De Hoge Raad heeft de verzoeken van de Russische Federatie tot schorsing en zekerheidstelling toegewezen en bepaald dat de betrokken partijen de gelegenheid hebben om te reageren op deze verzoeken.

De uitspraak benadrukt de bevoegdheid van de Hoge Raad in zaken die betrekking hebben op arbitrage en de mogelijkheid voor partijen om verzoeken tot schorsing in te dienen, zelfs wanneer er een cassatieprocedure aanhangig is. Dit biedt een belangrijke juridische basis voor de behandeling van dergelijke verzoeken in het kader van arbitrale geschillen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/01892
Datum25 september 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
DE RUSSISCHE FEDERATIE,
zetelende te Moskou, Rusland,
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: de Russische Federatie,
advocaten: R.S. Meijer en R.R. Verkerk,
tegen
1. HULLEY ENTERPRISES LIMITED,
gevestigd te Nicosia, Cyprus,
2. VETERAN PETROLEUM LIMITED,
gevestigd te Nicosia, Cyprus,
3. YUKOS UNIVERSAL LIMITED,
gevestigd te Douglas, Isle of Man,
VERWEERSTERS in cassatie,
hierna: HVY en afzonderlijk ook Hulley, VPL en YUL.
advocaten: T. Cohen Jehoram, J. de Bie Leuveling Tjeenk en B.M.H. Fleuren.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaken C/09/477160 HA ZA 15-1, C/09/477162 HA ZA 15-2 en C/09/481619
HA ZA 15-112 van de rechtbank Den Haag van 20 april 2016;
b. de arresten in de zaak 200.197.079/01 van het gerechtshof Den Haag van 25 september
2018, 18 december 2018 en 18 februari 2020.
De Russische Federatie heeft cassatieberoep ingesteld tegen de arresten van het hof van 25 september 2018 en 18 februari 2020. Voorts heeft de Russische Federatie op de voet van art. 1066 Rv een verzoekschrift bij de Hoge Raad ingediend strekkende onder meer tot schorsing en voorlopige schorsing van de tenuitvoerlegging van de arbitrale beslissingen. HVY heeft tegen dat verzoek een verweerschrift ingediend en daarin geconcludeerd dat de Hoge Raad onbevoegd is kennis te nemen van de verzoeken van de Russische Federatie, althans dat de Russische Federatie niet-ontvankelijk is in haar verzoeken. De Russische Federatie heeft in het bevoegdheidsincident verweer gevoerd. HVY heeft de zaak schriftelijk bepleit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt ertoe dat de Hoge Raad zich bevoegd zal verklaren kennis te nemen van het verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de onderhavige arbitrale beslissingen, alsmede tot het verzoek tot voorlopige schorsing van de tenuitvoerlegging van de onderhavige arbitrale beslissingen.
De advocaat van HVY heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
Deze uitspraak betreft de vraag of de Hoge Raad bevoegd is kennis te nemen van een op art. 1066 lid 2 (oud) Rv gegrond verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis, welk verzoek is ingediend hangende cassatieberoep in een geding tot vernietiging van dat arbitrale vonnis.
2.2
De Hoge Raad gaat uit van de volgende feiten.
(i) HVY zijn, althans waren, aandeelhouder in Yukos Oil Company (hierna: Yukos).
(ii) In 2004 hebben VPL, YUL en Hulley ieder afzonderlijk een arbitrageprocedure aanhangig gemaakt tegen de Russische Federatie. De plaats van arbitrage was Den Haag. HVY hebben in die arbitrageprocedure – kort gezegd – gesteld dat de Russische Federatie hun investeringen in Yukos heeft onteigend en heeft nagelaten deze investeringen te beschermen, en gevorderd dat de Russische Federatie veroordeeld wordt tot betaling van schadevergoeding.
(iii) Na drie afzonderlijke Interim Awards heeft het scheidsgerecht in drie afzonderlijke Final Awards (van 18 juli 2014) de Russische Federatie onder meer veroordeeld om een schadevergoeding te betalen van USD 8.203.032.751,-- aan VPL, van USD 1.846.000.687,-- aan YUL en van USD 39.971.834.360,-- aan Hulley. De Interim Awards en de Final Awards worden hierna gezamenlijk aangeduid als de Yukos Awards.
(iv) De Russische Federatie heeft op de voet van art. 1064 lid 2 (oud) Rv bij de rechtbank vernietiging gevorderd van de Yukos Awards. De rechtbank heeft de Yukos Awards vernietigd wegens het ontbreken van een geldige arbitrageovereenkomst. [1] Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering van de Russische Federatie tot vernietiging van de Yukos Awards afgewezen. [2] De Russische Federatie heeft cassatieberoep ingesteld tegen de arresten van het hof. [3] Op dit beroep is nog niet beslist.
2.3
De Russische Federatie heeft – hangende het hiervoor in 2.2 onder (iv) vermelde cassatieberoep – bij de Hoge Raad op de voet van art. 1066 (oud) Rv een verzoekschrift ingediend. De Russische Federatie verzoekt de Hoge Raad in dat verzoekschrift, kort gezegd:
 primair om (i) HVY te bevelen alle lopende en toekomstige tenuitvoerleggingsmaatregelen met betrekking tot de Yukos Awards te schorsen totdat de Hoge Raad een beslissing zal hebben gegeven op het schorsingsverzoek op de voet van art. 1066 (oud) Rv (tenzij HVY zich tot een dergelijke voorlopige schorsing zullen hebben verbonden), en (ii) de tenuitvoerlegging van de Yukos Awards te schorsen totdat over de vordering tot vernietiging onherroepelijk is beslist; en
 subsidiair om, indien het schorsingsverzoek mocht worden afgewezen, HVY te bevelen op grond van art. 1066 lid 5 (oud) Rv zekerheid te stellen.
2.4
HVY hebben in reactie hierop aangevoerd dat de Hoge Raad niet bevoegd is kennis te nemen van de op art. 1066 lid 2 en lid 5 (oud) Rv gegronde verzoeken van de Russische Federatie.

3.Bevoegdheid van de Hoge Raad

3.1
Op deze procedure is het Vierde Boek (‘Arbitrage’) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing, zoals dat gold tot 1 januari 2015. [4] Het destijds geldende art. 1066 (oud) Rv luidde als volgt:
1. De vordering tot vernietiging schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis niet.
2. De rechter die omtrent de vernietiging oordeelt, kan echter, indien daartoe gronden zijn, op verzoek van de meest gerede partij, de tenuitvoerlegging schorsen totdat over de vordering tot vernietiging onherroepelijk is beslist.
3. Het verzoek tot schorsing wordt door de griffier van de rechtbank ten spoedigste aan de wederpartij in afschrift toegezonden.
4. De rechter beslist niet op het verzoek dan nadat de wederpartij in de gelegenheid is gesteld, zich daarover uit te laten.
5. Bij toewijzing van het verzoek kan de rechter bepalen dat door de verzoeker zekerheid wordt gesteld. Bij afwijzing van het verzoek kan de rechter bepalen dat de wederpartij zekerheid stelt.
6. Ingeval van schorsing van de tenuitvoerlegging kan de meest gerede partij de rechter verzoeken, de schorsing op te heffen. Het derde tot en met vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
3.2
Art. 1066 lid 2 (oud) Rv kent de bevoegdheid tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis, hangende een vernietigingsprocedure, toe aan “de rechter die omtrent de vernietiging oordeelt”. Dat geldt – in het verlengde daarvan – ook voor de bevoegdheid kennis te nemen van een op art. 1066 lid 5 (oud) Rv gegrond verzoek tot het doen stellen van zekerheid. De vraag die thans aan de orde is, is of de Hoge Raad, hangende een cassatieprocedure over de vernietiging van een arbitraal vonnis, moet worden aangemerkt als ‘de rechter die omtrent de vernietiging oordeelt’ als bedoeld in art. 1066 lid 2 (oud) Rv.
3.3.1
Uit de tekst van art. 1066 lid 2 (oud) Rv volgt niet dat de Hoge Raad, hangende het cassatieberoep, niet moet worden aangemerkt als ‘de rechter die omtrent de vernietiging oordeelt’. Uit de bewoordingen blijkt juist veeleer het tegendeel, nu art. 1066 lid 2 (oud) Rv spreekt van ‘de rechter’ en deze term in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de regel wordt gebezigd als algemene aanduiding voor rechterlijke instanties. De formulering ‘die omtrent de vernietiging oordeelt’ omvat mede de taak van de Hoge Raad om te oordelen ‘omtrent’ een gevorderde vernietiging waarover het hof uitspraak heeft gedaan.
De parlementaire geschiedenis behelst geen aanwijzing dat het de bedoeling van de wetgever is geweest de Hoge Raad uit te sluiten van de bevoegdheid om kennis te nemen van een op art. 1066 lid 2 (oud) Rv gegrond verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis dat voorwerp is van een vernietigingsprocedure die in cassatie aanhangig is.
3.3.2
Dat de Hoge Raad niet bevoegd zou zijn kennis te nemen van een op art. 1066 lid 2 (oud) Rv gegrond verzoek, volgt ook niet uit de omstandigheid dat in art. 1066 lid 3 (oud) Rv is bepaald dat het verzoek tot schorsing ‘door de griffier van de rechtbank’ ten spoedigste aan de wederpartij in afschrift wordt toegezonden. Uit de tekst van art. 1066 lid 3 (oud) Rv en de parlementaire geschiedenis bij die bepaling, blijkt niet dat met deze bepaling is bedoeld de bevoegdheidsregeling van art. 1066 lid 2 (oud) Rv nader te omlijnen of te beperken. Met art. 1066 lid 3 (oud) Rv is slechts beoogd een regeling te geven voor de behandeling van een op art. 1066 lid 2 (oud) Rv gegrond verzoek. [5]
3.3.3
Het voorgaande betekent dat art. 1066 (oud) Rv aldus moet worden uitgelegd dat, indien in een procedure over vernietiging van een arbitraal vonnis cassatieberoep aanhangig is, de Hoge Raad moet worden aangemerkt als ‘de rechter die omtrent de vernietiging oordeelt’, als bedoeld in art. 1066 lid 2 (oud) Rv. Al het vorenstaande geldt evenzeer voor het sinds 1 januari 2015 geldende recht, met dien verstande dat de bevoegde rechter in de vernietigingsprocedure in eerste aanleg het gerechtshof is.
3.4
Anders dan HVY betogen, wordt dit alles niet anders door de omstandigheid dat ook in kort geding bij de voorzieningenrechter schorsing van de tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis kan worden gevorderd. De parlementaire geschiedenis van art. 1066 (oud en huidig) Rv biedt geen aanknopingspunt voor de opvatting dat, hangende een cassatieberoep, de weg van het kort geding in de plaats zou komen van de mogelijkheid om aan de in art. 1066 Rv vermelde rechter een op art. 1066 lid 2 (oud) Rv gegrond verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis te richten.
3.5
Slotsom is dat de Hoge Raad bevoegd is kennis te nemen van het op art. 1066 lid 2 (oud) Rv gegronde verzoek van de Russische Federatie tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de Final Awards, en van het op art. 1066 lid 5 (oud) Rv gegronde subsidiaire verzoek tot het stellen van zekerheid.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
in het bevoegdheidsincident:
verklaart zich bevoegd kennis te nemen van de op art. 1066 lid 2 en lid 5 (oud) Rv gegronde verzoeken van de Russische Federatie;
in het onder 2.3 vermelde verzoek:
- bepaalt dat HVY tot uiterlijk vrijdag 9 oktober 2020 om 16:00 uur de gelegenheid hebben bij verweerschrift te reageren op deze verzoeken;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter, vicepresident G. de Groot en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, V. van den Brink en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
25 september 2020.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag 20 april 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:4229.
2.Gerechtshof Den Haag 25 september 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2476 en Gerechtshof Den Haag 18 februari 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:234.
3.Die cassatieprocedure is bij de Hoge Raad aanhangig onder zaaknummer 20/01595.
4.Art. IV lid 4 in verbinding met art. IV lid 2 van de Wet van 2 juni 2014 tot wijziging van Boek 3, Boek 6 en Boek 10 van Burgerlijk Wetboek en het Vierde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de modernisering van het Arbitragerecht (Stb. 2014, 200), in werking getreden op 1 januari 2015 (Stb. 2014, 254).
5.Kamerstukken II 1983/84, 18464, nr. 3, p. 30.