ECLI:NL:HR:2020:145
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de erfgenamen van [X], die gewoond hebben te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie is ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 juli 2019, waarin een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2010 aan de belanghebbenden was opgelegd. De Hoge Raad heeft eerder, op 21 september 2018, een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.
In het tweede geding in cassatie hebben de belanghebbenden een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna de belanghebbenden een conclusie van repliek hebben ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien de klachten niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en is openbaar uitgesproken op 31 januari 2020.