ECLI:NL:HR:2020:1447
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J. Koopman
- E.N. Punt
- P.M.F. van Loon
- L.F. van Kalmthout
- M.E. van Hilten
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid voor vennootschapsbelasting en invorderingswet in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 september 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de aansprakelijkstelling van belanghebbende voor de vennootschapsbelasting van [A] B.V. over het jaar 2008. De vennootschap had haar bedrijfsactiviteiten in 2003 gestaakt en was op 23 juni 2011 ontbonden. De Staatssecretaris had belanghebbende aansprakelijk gesteld op grond van artikel 40 van de Invorderingswet 1990, omdat de vennootschapsbelasting volgens de aanslag en navorderingsaanslag onbetaald was gebleven.
Belanghebbende stelde dat de BV ten tijde van de aansprakelijkstelling niet in gebreke was, omdat de navorderingsaanslag nog niet invorderbaar was. Het Hof oordeelde echter dat de BV op het moment van aansprakelijkstelling onherstelbaar in gebreke was met de betaling. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de belastingschuldige pas in gebreke kan zijn met de betaling van de belastingaanslag nadat hij in de gelegenheid is geweest om van die aanslag kennis te nemen. De Hoge Raad concludeerde dat de omstandigheden in deze zaak geen aanleiding gaven om de aansprakelijkstelling te betwisten.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van de aansprakelijkstelling onder de Invorderingswet en de voorwaarden waaronder een derde aansprakelijk kan worden gesteld voor belastingverplichtingen van een vennootschap die niet meer bestaat.