ECLI:NL:HR:2020:1435

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
15 september 2020
Zaaknummer
20/00366
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek van belanghebbenden tegen de Staatssecretaris van Financiën inzake griffierecht en ontvankelijkheid

In deze zaak hebben de belanghebbenden, [X 1] en [X 2], een verzoek tot herziening ingediend tegen een eerder arrest van de Hoge Raad van 24 januari 2020. Dit verzoek was gericht aan de Staatssecretaris van Financiën en betrof de betaling van griffierecht. De belanghebbenden hebben aangevoerd dat zij betalingsonmacht ervaren. De griffier van de Hoge Raad heeft hen herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om de benodigde verklaring omtrent afwezigheid van vermogen in te dienen, maar deze verklaring is niet ontvangen. Daarnaast is hen een termijn gesteld voor de betaling van het griffierecht, welke termijn ook niet is nageleefd. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de argumenten van de belanghebbenden niet voldoende zijn om te concluderen dat zij niet in verzuim zijn geweest. Op basis van de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is openbaar uitgesproken op 18 september 2020.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/00366
Datum18 september 2020
ARREST
in de zaak van
[X 1] en [X 2] te [Z] (hierna: belanghebbenden)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het verzoek van belanghebbenden tot herziening van het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 24 januari 2020, nr. 19/04478, ECLI:NL:HR:2020:103.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek tot herziening

Belanghebbenden hebben ter zake van betaling van het voor het herzieningsverzoek verschuldigde griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbenden bij aangetekende brief van 3 maart 2020 in de gelegenheid gesteld de daarbij gevoegde verklaring omtrent afwezigheid van vermogen binnen twee weken na dagtekening van die brief, volledig ingevuld en ondertekend aan de Hoge Raad terug te zenden. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door belanghebbenden opgegeven adres. Belanghebbenden hebben de hiervoor vermelde verklaring niet aan de Hoge Raad geretourneerd.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbenden bij aangetekende brief van 18 april 2020 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door belanghebbenden opgegeven adres. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbenden bij brief van 22 mei 2020 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Hetgeen belanghebbenden in hun brief van 23 mei 2020 aanvoeren, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbenden niet in verzuim zijn geweest.
Het verzoek tot herziening moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, tweede volzin, in verbinding met artikel 8:119, lid 2, van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2020.