ECLI:NL:HR:2021:299
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek tot herziening van een eerder arrest inzake betalingsonmacht
In deze zaak hebben de belanghebbenden, [X1] en [X2], een verzoek tot herziening ingediend tegen een eerder arrest van de Hoge Raad van 18 september 2020. Dit verzoek betreft de betaling van het griffierecht, waarbij de belanghebbenden een beroep op betalingsonmacht hebben gedaan. De griffier van de Hoge Raad heeft hen herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om de benodigde verklaring omtrent afwezigheid van vermogen in te dienen, maar deze verklaring is niet ontvangen. Daarnaast is hen een termijn gesteld voor de betaling van het griffierecht, welke termijn ook niet is nageleefd. De belanghebbenden hebben in hun correspondentie met de Hoge Raad geen overtuigende redenen aangevoerd voor het niet tijdig betalen van het griffierecht. Op basis van artikel 8:41, lid 6, tweede volzin, in verbinding met artikel 8:119, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de belanghebbenden in de proceskosten te veroordelen. Het arrest is uitgesproken op 26 februari 2021 door de raadsheer P.M.F. van Loon als voorzitter, samen met de raadsheren E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.