In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) In 1999 zocht [eiser] met zijn partner financiering voor de koop van een huis. Adviesbureau [A] te Amersfoort (hierna: “[A]”), dat gedreven werd in de vorm van een vennootschap onder firma (hierna: ‘vof’), heeft hen daarbij geadviseerd. [verweerder] was vennoot van de vof [A].
(ii) Het advies aan [eiser] en zijn partner hield onder meer in het beëindigen van een reeds lopende levensverzekering bij Interpolis en het aangaan van een nieuwe levensverzekering bij Generali. De medische keuring heeft plaatsgevonden op 25 januari 2000. Daarbij is gemeld dat de partner van [eiser] eind jaren tachtig de ziekte van Hodgkin (lymfeklierkanker) had gehad.
(iii) Op 28 maart 2000 is bij de partner van [eiser] de diagnose baarmoederhalskanker gesteld. Zij is aanvankelijk met succes behandeld.
(iv) De nieuwe ziekte is niet gemeld aan Generali. Deze heeft op 14 april 2000 een offerte uitgebracht, met een verhoogde premie vanwege de medische voorgeschiedenis van de partner van [eiser]. Op 1 augustus 2000 is het door [eiser] en zijn partner gekochte huis aan hen overgedragen en is de levensverzekering bij Generali ingegaan. Vervolgens is de bestaande verzekering bij Interpolis beëindigd.
(v) Op 1 januari 2001 is de vof [A] ontbonden. De onderneming en handelsnaam zijn overgedragen aan [B] B.V. (hierna: [B]), gevestigd op hetzelfde adres. [verweerder] was indirect bestuurder en grootaandeelhouder van [B].
(vi) In april 2001 bleek de partner van [eiser] uitzaaiingen te hebben. Zij is overleden op 27 juli 2001.
(vii) Generali heeft bij brief van 7 februari 2002 geweigerd uit te keren omdat niet gemeld was dat de partner van [eiser] na de keuring maar voor de ingangsdatum van de verzekering artsen had geraadpleegd en in een ziekenhuis opgenomen was geweest.
(viii) Bij brief van 1 september 2005, gericht aan ‘[A] t.a.v. de directie’, heeft de advocaat van [eiser] [A] aansprakelijk gesteld voor de geleden schade als gevolg van het advies van [A] om de levensverzekering bij Interpolis op te zeggen en de nieuwe ziekte van de partner van [eiser] niet te melden aan Generali.
(ix) Per 1 augustus 2004 heeft [B] de portefeuille en handelsnaam ‘[A]’ verkocht aan [C] B.V., een volle dochter van [D] B.V. (hierna: [D]). Op 1 januari 2006 is deze handelsnaam overgedragen aan [E] B.V. (hierna: [E]), een andere volle dochter van [D]. In 2008 is [B] ontbonden. [verweerder] is naderhand, in 2014, statutair bestuurder van [E] geworden.
(x) Bij brief van 4 maart 2008, eveneens gericht aan de directie van [A], heeft de advocaat van [eiser] de aansprakelijkstelling voor de door [eiser] geleden schade gehandhaafd.
(xi) [eiser] heeft eerst [E], mede handelend onder de naam [A], gedagvaard. Deze vordering is in twee instanties afgewezen omdat, kort gezegd, de aansprakelijkheid van de vof [A] niet was overgegaan op [E].
(xii) Bij brief van 1 maart 2013 heeft de advocaat van [eiser] [verweerder] als gewezen vennoot van [A] aansprakelijk gesteld voor de geleden schade als gevolg van het advies om de levensverzekering bij Interpolis op te zeggen, en bericht dat [eiser] tegenover zowel [A] als [verweerder] zijn recht op nakoming van de verbintenis tot schadevergoeding voorbehoudt.